Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8167

Datum uitspraak2008-05-09
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002734-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld wegens sigarettensmokkel, oplichting, het plegen van valsheid in geschrift, witwassen en leiding geven aan een criminele organisatie tot gevangenisstraf alsmede een geldboete.


Uitspraak

Parketnummer : 20-002734-06 Uitspraak : 9 mei 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 11 juli 2006 in de strafzaak met parketnummer 03-995027-04 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [1967], wonende te [woonplaats], [adres]. 1. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. 2. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen ten aanzien van de feiten 1, 2A, 2B, 3, 4, subsidiair, 5 en 6 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier en een half jaar alsmede een geldboete ten bedrage van € 500.000,00, subsidiair 1 jaar hechtenis. 3. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Voorts begrijpt het hof de overweging van de rechtbank, waarin wordt overwogen dat verdachte zich nog niet lijkt te hebben gedistantieerd van soortgelijke feiten (vonnis onder 11.2) aldus dat de rechtbank ten nadele van verdachte acht heeft geslagen op een de verdachte betreffende lopende strafzaak waarin ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank in de onderhavige zaak en ook thans, ten tijde van het wijzen van arrest door het hof, nog geen rechterlijk oordeel ten aanzien van de vragen van art. 348-350 Sv is gegeven. Ook op die grond wordt het vonnis vernietigd. 4. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 juli 2001 tot en met 15 juni 2004 te Heerlen en/of Simpelveld en/of Hoensbroek (gemeente Heerlen) en/of Landgraaf en/of Nijmegen en/of Zwolle, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk één (of meer) accijnsgoed(eren), te weten ten minste ongeveer 17.080.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is/zijn betrokken; 2. hij op of omstreeks 21 januari 2004 en/of 21 april 2004, althans in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2003 tot en met 21 april 2004, te Maastricht en/of Maasmechelen en/of Dover en/of Brunssum en/of Heerlen en/of Hoensbroek (gemeente Heerlen) en/of Merkelbeek en/of Nijmegen, althans in Nederland en/of België en/of Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of heeft doen gebruikmaken en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd (van) een (of meer) vals(e) of vervalst(e) formulier(en), CMR Vrachtbrief/Vrachtbrieven (onder andere bijlage D/37-a en/of D/004) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat (doen) gebruikmaken en/of voorhanden hebben en/of afleveren hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) deze formulieren heeft/hebben afgegeven en/of doen afgeven en/of heeft/hebben getoond en/of doen tonen en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of voorhanden doen hebben aan/bij (onder andere) [naam] te Nijmegen en/of de Belastingdienst/Douane te Nijmegen en/of de Britse Autoriteiten te Dover en/of één (of meer) ander(en) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat: op de CMR-vrachtbrief/vrachtbrieven als lading was omschreven: [naam] (D/004) en/of enig ander goed, terwijl naast de opgegeven [naam] in werkelijkheid in die lading(en) onder andere (onveraccijnsde) sigaretten aanwezig waren zulks terwijl hij, verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik; 3. hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 mei 2004 te Heerlen en/of [plaats] en/of Dover, althans (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of Verenigd Koninkrijk, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (betreft (een) geldbedrag(en) in diverse valuta, onder andere ter waarde van ongeveer 4.311.545 Britse Ponden en/of 280.540 Amerikaanse Dollars en/of 51.689 Euro) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet terwijl hij, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovengenoemde geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf; 4. hij, op of omstreeks 13 januari 2004 en/of 27 januari 2004, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van oktober 2003 tot en met mei 2004 te Heerlen, in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] zijnde ambtenaar opzettelijk, geld of geldswaardig papier dat [medeverdachte 1] in haar bediening onder zich heeft gehad, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat het door een ander of anderen is weggenomen of verduisterd of een of meer van haar, [medeverdachte 1] mededader(s) als medeplichtige terzijde heeft gestaan immers heeft [medeverdachte 1] toen en aldaar als ambtenaar werkzaam bij de [Belastingdienst] een (of meer) verzoek(en) tot teruggave van dividendbelasting, met corresponderende bijlage(n) (bijlage bij proces-verbaal Fiod-Ecd Arnhem, nummer, document D-1 t/m D-3 en/of D-4 t/m D-6) voorgecontroleerd en/of ingebracht in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst en/of definitief in behandeling genomen, althans die verzoeken dusdanig bewerkt en/of heeft laten bewerken, zodat een (of meer) geldbedrag(en), te weten Euro 407.247 en/of Euro 413.435, althans enig geldbedrag, is/zijn overgemaakt opeen of meer bankrekening(en) van verzoekende partij(en): subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 13 januari 2004 en/of 27 januari 2004, althans in of omstreeks de periode oktober 2003 tot en met mei 2004 te Heerlen, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [Belastingdienst], althans de Staat der Nederlanden heeft bewogen tot de afgifte van een (of meer) geldbedrag(en), te weten - Euro 407.247 en/of - Euro 413.435 en/of in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of een (of meer) van zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - een (of meer) formulier(en), te weten (een) verzoek(en) om gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting ingeleverd en/of doen en/of laten inleveren (bijlage proces-verbaal Fiod-Ecd Arnhem, nummer, D-1 en/of D-4) en/of welke formulieren vals, onjuist, in ieder geval in strijd met de waarheid was/waren, welke valsheid en/of onjuist hierin bestond dat op dit/deze formulier(en) (telkens) in strijd met de waarheid is aangegeven dat: - de verzoeker [verdachte] inwoner was van Frankrijk en/of woonachtig was aan [adres] en/of - dit/deze formulier(en) was/waren afgestempeld en/of behandeld door de bevoegde buitenlandse autoriteit(en) te [plaats][adres]) en/of - door of namens verzoeker [verdachte] bij het/de verzoek(en) is/zijn bijgevoegd een (of meer) dividendnota(‘s), te weten van [naam] en/of [naam][plaats] en/of - dit/deze formulier(en) doet/doen en/of laat/laten voorkomen dat een (of meer) verzoeker(s) eigenaar/vruchtgebruiker was/waren van (Nederlandse) effecten en dat teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting wordt verzocht met betrekking tot vermelde inkomsten en/of - de effecten zich bevonden bij [naam] waardoor de [Belastingdienst] en/of de Staat der Nederlanden werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 5. hij op of omstreeks 13 januari 2004 en/of 27 januari 2004, althans in of omstreeks de periode gelegen tussen oktober 2003 tot en met mei 2004, te Heerlen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een (of meer) vals(e) of vervalst(e) formulier(en), "verzoek om gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse Dividendbelasting" (bijlage D-1 en/of D-4) en/of een (of meer) dividendnota('s) onder meer van [naam] en/of [naam][plaats], en/of (een)ander(en) (bijlage D-3a t/m D-3e en/of D-6a t/m D-6d) - zijnde een (of meer) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of haar mededader(s) bedoeld(e) formulier(en), houdende een verzoek(en) om gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting met dividendnota('s) aan de [Belastingdienst] heeft/hebben doen toekomen, op welke formulieren vals of vervalst, in ieder geval in strijd met de waarheid stond aangegeven dat: - dit/deze verzoek(en) tot gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse Dividendbelasting door de bevoegde buitenlandse autoriteiten (te Frankrijk) is/zijn afgegeven en/of behandeld en/of afgestempeld - de dividendnota's door of namens de ondernemingen [naam] en/of [naam][plaats] is/zijn opgemaakt en/of afgegeven zulks terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor zodanig gebruik. 6. hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2001 tot en met 16 juni 2004 te Heerlen, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft opgericht en/of in stand heeft gehouden en/of heeft leidinggegeven en/of heeft deelgenomen (aan) een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en), bestaande uit onder meer hem, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder meer) het meermalen smokkelen van sigaretten (feit 1) en/of het plegen van valsheid in geschriften (feit 2 en 5) en/of het meermalen witwassen van geldbedragen (feit 3) en/of het verduisteren van overheidsgelden en/of oplichting (feit 4). Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen. Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd overweegt het hof dat de steller van de tenlastelegging in de aanhef van de tenlastelegging onder meer gewag maakt van “doen gebruiken”. Het hof begrijpt dit aldus dat in zoverre ten laste gelegd is de variant “doen plegen” als bedoeld in art. 47, eerste lid, onder 1 Sr. De steller van de tenlastelegging heeft verzuimd die variant van het doen plegen ook in het feitenrelaas van de tenlastelegging weer te geven. Het hof zal dit verbeterd lezen. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 4 subsidiair is ten laste gelegd overweegt het hof het volgende ten aanzien van de passage: “dat op dit/deze formulier(en) (telkens) in strijd met de waarheid is aangegeven dat (…) door of namens verzoeker [verdachte] bij het/de verzoek(en) is/zijn bijgevoegd een (of meer) dividendnota(‘s), te weten van [naam] en/of [naam][plaats] en (…) dat teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting wordt verzocht met betrekking tot vermelde inkomsten “ Anders dan de letterlijke bewoordingen van de tenlastelegging is het bijgevoegd zijn van dividendnota’s en het verzoek tot teruggaaf niet in strijd met de waarheid. Er zijn immers bescheiden bijgevoegd en er is om teruggaaf verzocht. Het hof begrijpt de tenlastelegging aldus dat verdachte en zijn mededaders in strijd met de waarheid hebben doen voorkomen dat de bijgevoegde dividendnota’s echte – in de zin van niet (ver)vals(t)e – dividendnota’s van [naam] en/of [naam][plaats] waren alsmede dat zij in strijd met de waarheid hebben doen voorkomen dat die inkomsten waren genoten en zouden moeten leiden tot dividendteruggaaf. 5. Geldigheid van de dagvaarding A1. De rechtbank heeft de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde, partieel nietig verklaard, nu ten aanzien van het een gewoonte maken van witwassen de dagvaarding niet nader is verfeitelijkt. A2. In de tenlastelegging is tussen haakjes opgenomen dat het gaat om geldbedragen in diverse valuta onder andere ter waarde van ongeveer 4.311.545 Britse Ponden en/of 280.540 Amerikaanse Dollars en/of 51.689 Euro. Het hof overweegt in dit verband dat de tenlastelegging moet worden gelezen tegen de achtergrond van de inhoud van het strafdossier. Mede gelet hierop en gelet op het gebruik van het woord “onder andere” heeft de steller van de tenlastelegging kennelijk bedoeld aan te geven dat verdachte deze bedragen in de genoemde periode op verschillende momenten heeft verkregen. De tenlastelegging is daarmee ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde naar het oordeel van het hof voldoende feitelijk. B1. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van hetgeen aan verdachte onder 4, primair is ten laste gelegd, nietig dient te worden verklaard. B2. Verduisteren als bedoeld in artikel 359 van het Wetboek van Strafrecht houdt in dat de dader het verduisterde goed wederrechtelijk heeft onttrokken aan de bestemming waarvoor het bestemd was. Het wederrechtelijk onttrekken dient te worden verfeitelijkt in de tenlastelegging. De onderhavige tenlastelegging bevat enkel de kale omschrijving van de door verdachte uitgevoerde werkzaamheden, zoals zij die in het kader van de uitoefening van haar functie bij nagenoeg ieder verzoek om teruggaaf dividendbelasting pleegt te verrichten. Uit de in de tenlastelegging opgenomen verfeitelijking blijkt op geen enkele wijze de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte in de met name genoemde gevallen. De dagvaarding voldoet voor wat betreft het onder 4, primair, ten laste gelegde dan ook niet aan de eisen als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. B3. Voor wat betreft de overige ten laste gelegde feiten voldoet de dagvaarding aan de wettelijke eisen. 6. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2, onder 3, onder 4, subsidiair, onder 5 en onder 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op tijdstippen in de periode gelegen tussen 1 juli 2001 tot en met 15 juni 2004 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk accijnsgoederen, te weten een grote hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken; 2A. hij op of omstreeks 21 januari 2004 te Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals formulier, CMR Vrachtbrief (bijlage D/37a) – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en zijn mededader dit formulier hebben afgegeven aan [naam] te Nijmegen en bestaande die valsheid hierin dat op de CMR-vrachtbrief als lading was omschreven: [naam] terwijl naast de opgegeven [naam] in werkelijkheid in die lading (onveraccijnsde) sigaretten aanwezig waren; 2B. hij in de periode gelegen tussen 20 april 2004 tot en met 21 april 2004 te Dover opzettelijk heeft doen gebruik maken van een vals formulier CMR-vrachtbrief (bijlage D/004) – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat doen gebruik maken hierin dat verdachte dit formulier heeft doen tonen bij de Britse Autoriteiten te Dover en bestaande die valsheid hierin dat op de CMR-vrachtbrief als lading was omschreven: [naam] (D/004), terwijl naast de opgegeven [naam] in werkelijkheid in die lading (onveraccijnsde) sigaretten aanwezig waren; 3. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 7 mei 2004 te [plaats] tezamen en in vereniging met ander een hoeveelheid geld heeft omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat bovengenoemd geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf; 4, subsidiair, hij in of omstreeks de periode gelegen tussen oktober 2003 tot en met januari 2004 te Heerlen (telkens) tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een of meer listige kunstgrepen de [Belastingdienst] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten - Euro 407.245 en - Euro 413.435 hebbende verdachte en zijn mededaders telkens met vorenomschreven oogmerk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - formulieren, te weten verzoeken om gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting ingeleverd (bijlage proces-verbaal Fiod-Ecd Arnhem, nummer, D-1 en D-4) en welke formulieren vals, onjuist waren, welke valsheid en onjuistheid hierin bestond dat op deze formulieren telkens in strijd met de waarheid is aangegeven dat: - de verzoeker [verdachte] inwoner was van Frankrijk en woonachtig was aan [adres] en - door of namens verzoeker [verdachte] bij de verzoeken zijn bijgevoegd dividendnota’s van [naam] of [naam][plaats] en - verzoeker eigenaar/vruchtgebruiker was van (Nederlandse) effecten en dat teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting wordt verzocht met betrekking tot vermelde inkomsten en - de effecten zich bevonden bij [naam], waardoor de [Belastingdienst] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; 5. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen oktober 2003 tot en met januari 2004 te Heerlen tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse formulieren, “verzoek om gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse Dividendbelasting” (bijlage D-1 en D-4) en dividendnota’s van [naam] en [naam][plaats], (bijlage D-3a t/m D-3e en D-6a t/m D-6d) – zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en zijn mededaders bedoelde formulieren, houdende verzoeken om gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting met dividendnota’s aan de [Belastingdienst] hebben doen toekomen, op welke formulieren vals stond aangegeven dat: - deze verzoeken tot gedeeltelijke vrijstelling of teruggaaf van Nederlandse Dividendbelasting door de bevoegde autoriteiten (te Frankrijk) zijn behandeld en afgestempeld - de dividendnota’s door of namens de ondernemingen [naam] of [naam][plaats] zijn opgemaakt en afgegeven, zulks terwijl hij, verdachte wist dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik; 6. hij in de periode van 1 juli 2001 tot en met 16 juni 2004 in Nederland opzettelijk heeft leiding gegeven aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit hem, verdachte en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het smokkelen van sigaretten het plegen van valsheid in geschrift en het witwassen van geldbedragen. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. 7. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. 8. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs C1. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. C2. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde D1. Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof onder meer het volgende vast. - In de periode januari 2002 tot en met 15 juni 2004 hebben transporten plaatsgevonden met sigaretten, die niet overeenkomstig de wet op de accijns in de heffing waren betrokken (hierna: onveraccijnsde sigaretten), mogelijk afkomstig uit Polen en in ieder geval via Duitsland in Nederland ingevoerd en bestemd voor de Nederlandse en Engelse (illegale) markt . Het gaat daarbij in ieder geval om een achttal transporten van respectievelijk 26 maart 2004, 16 april 2004, 18 mei 2004, 4 juni 2004 en 15 juni 2004, 6 augustus 2003, 21 januari 2004 en 21 april 2004; - Bij bovengenoemde transporten waren (in ieder geval) steeds betrokken verdachte en medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] [medeverdachte 2] is chauffeur geweest met betrekking tot 4 van eerstgenoemde vijf transporten en medeverdachte [medeverdachte 5] is (deels) betrokken geweest bij de administratie van de bestellingen en verspreiding van de met deze transporten ingevoerde sigaretten. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] zijn betrokken geweest bij de transporten welke bestemd waren voor de Engelse (illegale) markt. [medeverdachte 7] heeft hierover (onder meer) verklaard dat hij zoveel transportopdrachten kreeg dat hij een tweede bus moest aanschaffen en vanaf het voorjaar 2003 tot februari 2004 elke week één rit met sigaretten had (V10/002).Uit de verklaringen van de medeverdachten en getuigen ([medeverdachte 7], [medeverdachte 2][medeverdachte 1] [medeverdachte 3], [getuige 1]. en [getuige 2]) blijkt dat verdachte steeds een leidinggevende rol heeft gehad met betrekking tot de sigarettensmokkel. Het hof leidt uit het vorenstaande en de overige gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen meermalen betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten zoals onder 1 bewezen is verklaard. D2. Zijdens verdachte is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde voor de periode 1 juli 2001 tot 1 mei 2004. De raadsman heeft hiertoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd: De onveraccijnsde sigaretten zijn aangevoerd vanuit Polen. Polen is per 1 mei 2004 toegetreden tot de Europese Unie. Voor wat betreft de periode gelegen vóór 1 mei 2004 is het transport van de sigaretten derhalve aan te merken als extern communautair vervoer. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 12 november 2002, NJ 2003, 594 is de accijnsafdracht dan verschuldigd op het moment dat de sigaretten bij de buitengrens van de Europese Unie aan het toezicht van de douane worden onttrokken. Dat is in casu, aldus de raadsman, niet Nederland. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. D3. Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat sigaretten, welke niet overeenkomstig de daarvoor geldende regels in de accijnsheffing waren betrokken, uit Polen afkomstig, Nederland zijn ingevoerd. Een deel van deze sigaretten was bestemd voor de Nederlandse illegale markt en een deel werd via Nederland getransporteerd naar Engeland voor de Engelse illegale markt. Het hof heeft daarbij in ieder geval een achttal transporten vastgesteld. Afgaande op de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof er van uit dat al deze transporten (en derhalve alle ingevoerde onveraccijnsde sigaretten) afkomstig waren uit een (tot 1 mei 2004) niet tot de Europese Unie behorend land, zijnde Polen. De beslissing van de Hoge Raad in het bovengenoemde door de raadsman aangehaalde arrest is (mede) gebaseerd op het arrest van 11 juli 2002, nr. C-371/99, van het Hof van Justitie waarin het hof – onder meer – heeft beslist dat, wanneer goederen die onder de regeling voor extern communautair douanevervoer over de weg worden vervoerd in het handelsverkeer van de Gemeenschap worden gebracht nadat op het grondgebied van verschillende lidstaten meerdere onrechtmatige handelingen worden verricht, de onttrekking aan de regeling voor extern communautair douanevervoer plaatsvindt op het grondgebied van de lidstaat waar de eerste handeling wordt verricht die als onttrekking aan het douanetoezicht kan worden aangemerkt. Noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de onderhavige sigaretten op enig moment in het handelsverkeer van de Gemeenschap zijn gebracht onder de regeling voor extern communautair douanevervoer over de weg. Door de verdediging is hieromtrent ook niets gesteld. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt nu juist dat de sigaretten met een (valse) deklading werden vervoerd en op illegale wijze in de Gemeenschap in het handelsverkeer zijn gebracht. Het hof verwerpt het verweer. D4. De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde tevens aangevoerd dat (zo begrijpt het hof) verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde , nu het merkvervalste sigaretten betrof en om die reden niet geschikt om als zodanig te worden gerookt in de zin van artikel 31 van de Wet op de accijns, en die derhalve ook niet in de accijnsheffing mogen worden betrokken. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. D5. Artikel 31 van de Wet op de accijns luidt: “1. Onder sigaretten worden verstaan niet als sigaren aan te merken tabaksrolletjes die geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt, alsmede tabaksrolletjes die door middel van een eenvoudige niet-industriële handeling in een huls van sigarettenpapier worden geschoven of met sigarettenpapier worden omhuld. 2. Als sigaretten worden mede aangemerkt produkten die geheel of gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, doch overigens voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.”. Het hof leidt uit het vorenstaande af dat de onderhavige sigaretten voldoen aan de definitie van artikel 31 van de Wet op de accijns zoals hiervoor gegeven. De wet maakt daarbij geen onderscheid naar de herkomst van de sigaretten en derhalve ook niet tussen merk- en merkvervalste sigaretten. Gesteld noch gebleken is dat de sigaretten op enige andere grond niet aan de aan de definitie van sigaretten in de zin van de Wet op de accijns voldoen. Het hof verwerpt het verweer . D6. Zijdens verdachte is door de raadsman, geheel subsidiair, aangevoerd dat de bewezen verklaarde periode dient te worden beperkt, nu niet bewezen kan worden dat verdachte al vanaf 1 juli 2001 onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. D7. De [medeverdachte 13] (V15/001) verklaart dat het “best in 2001” zou kunnen zijn dat hij verdachte tegen het lijf is gelopen. Na “een tijdje”, aldus [medeverdachte 13], vroeg verdachte aan [medeverdachte 13] of hij bij hem sigaretten wilde kopen. “[verdachte] (het hof: verdachte) verkocht Marlboro sigaretten voor toen nog 35 gulden per slof”, aldus [medeverdachte 13]. Het hof is met de raadsman van oordeel dat uit het vorenstaande, alsmede de overige stukken in het dossier, niet exact vast te stellen is wanneer verdachte met de sigarettenhandel, en daarmee met het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten, is begonnen. Uit de verklaring van [medeverdachte 13] en dat de prijs nog in guldens is uitgedrukt in plaats van euro’s is echter af te leiden dat verdachte omstreeks 2001 daarmee is begonnen. Voorts merkt het hof op dat reeds in 2002 geldwisseltransacties in [plaats] hebben plaatsgevonden, waarbij het hof overweegt (geheel ten overvloede) dat bewezen is verklaard dat verdachte onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad in de periode gelegen tussen 1 juli 2001 en 16 juni 2004. Een dergelijke bewezenverklaring houdt niet in dat verdachte per se iedere dag en ook vanaf de eerste dag in de bewezenverklaarde periode onveraccijnsde sigaretten voorhanden had. Het hof verwerpt het verweer. Ten aanzien van het onder 2A en 2B bewezen verklaarde E1. Ten aanzien van de bewezen verklaarde zending van 21 januari 2004 zijn door [naam] diverse documenten ter beschikking gesteld ten behoeve van het onderzoek, waaronder een CMR-vrachtbrief, [nummer] (D37a), betreffende het vervoer van 6 pallets [naam]. Op die CMR is [naam][bedrijf 1] vermeld als expediteur. Op 21 januari 2004 is in deze zending een partij sigaretten (864.000 stuks) aangetroffen. [medeverdachte 7] (V10/003) verklaart met betrekking tot voornoemde vrachtbrief dat hij de vakken 6 tot en met 12, de vakken met betrekking tot de goederen heeft ingevuld, dat de andere gegevens door verdachte en [medeverdachte 4] zijn ingevuld en dat deze brief wel een keer of veertig, vijftig is gebruikt. Specifiek met betrekking tot hetgeen in vak 22 van de CMR is vermeld, verklaart [medeverdachte 7] in datzelfde verhoor dat verdachte dat vak parafeerde. Voorts verklaart [medeverdachte 7] dat hij geen toestemming had van [naam] om hun bedrijfsnaam op de CMR te plaatsen, alsmede dat hij, [medeverdachte 7], wist dat de goederen niet van [naam] afkomstig waren. Aan [naam] is in de persoon van de chauffeur van [naam] – voor zover thans van belang – de CMR ter hand gesteld toen hij de goederen in Maastricht ophaalde. [medeverdachte 7] verklaart hierover dat de CMR mee zou gaan met de chauffeur naar Engeland waar de goederen moesten worden afgeleverd. Weliswaar heeft [medeverdachte 7] geheel op eigen initiatief de CMR afgegeven aan [naam] maar dat laat onverlet dat het karakter van een document zoals een CMR met zich brengt dat zo’n document er voor bestemd is om desgevraagd getoond dan wel afgegeven te worden. Derhalve leidt de enkele omstandigheid dat niet blijkt dat verdachte ervan op de hoogte was dat [medeverdachte 7] [naam] inschakelde niet tot de conclusie dat verdachte niet, tezamen en in vereniging met zijn compaan, het document heeft gebruikt. E2 Ten aanzien van de bewezen verklaarde zending van 21 april 2004 is onder de chauffeur van het transport, [naam] een CMR door de Britse autoriteiten in beslag genomen (RHV/006B). Het betreft een CMR-vrachtbrief, nummer 815622 (D004), waarop is vermeld dat een partij “[naam] is verzonden door [bedrijf 2], bestemd voor [bedrijf 3]. In de zending zijn echter door de Britse autoriteiten ongeveer 5 miljoen sigaretten aangetroffen die niet op de CMR waren vermeld. Uit informatie in het rechtshulpverzoek blijkt dat [bedrijf 3] een dergelijke zending niet verwachtte en ook niet beschikte over de benodigde koelcellen om [naam] in te bewaren.(RHV/006B). In de woning van verdachte is een typelint aangetroffen met daarop gegevens die exact overeenkomen met deze CMR-vrachtbrief (AH72). . De CMR van de zending van 21 april 2004 is door [naam] desgevraagd aan de Britse autoriteiten getoond. Uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt op geen enkele wijze dat [naam] op de hoogte was van de valsheid van het document. Het hof refereert in dit verband aan de verklaring van [medeverdachte 7], V10/002, p 5, inhoudende: “Ervan uitgaande dat er macaroni door mij werd vervoerd, heb ik een keer een andere chauffeur gestuurd (…). Die chauffeur is toen in Engeland bij controle gepakt met sigaretten.” [medeverdachte 7] verwijzing naar macaroni begrijpt het hof – tegen de achtergrond van de vraag of de feitelijke chauffeur op de hoogte was van de werkelijke lading – aldus dat [medeverdachte 7] de chauffeur in ieder geval niet heeft verteld dat zich in de lading sigaretten bevonden. Naar het oordeel van het hof is deze chauffeur als werktuig gebruikt en heeft hij gehandeld zonder opzet, schuld of toerekenbaarheid. Zelfs indien [medeverdachte 7] op eigen initiatief [naam] heeft ingeschakeld, laat dat onverlet dat het karakter van een document zoals een CMR met zicht brengt dat zo’n document er voor bestemd is om desgevraagd getoond dan wel afgegeven te worden. Derhalve leidt de enkele omstandigheid dat [medeverdachte 7] [naam] inschakelde niet tot de conclusie dat verdachte het document niet heeft doen gebruiken. Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde F1. Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat op grond waarvan de betrokkenheid van verdachte kan worden vastgesteld bij de wisseltransacties voor zover deze op naam staan van [naam] Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde heeft het hof deze transacties dan ook niet in aanmerking genomen. F2. Niet tegenstaande het vorenoverwogene staat vast dat verdachte betrokken is geweest bij een omvangrijke sigarettensmokkel. Verdachte is immers in ieder geval betrokken geweest bij een aantal transporten waarbij grote hoeveelheden sigaretten Nederland zijn ingevoerd zonder dat deze in de heffing waren betrokken en doorgevoerd naar Engeland voor de Engelse (illegale) markt. Gelet op de omvang van deze smokkel, waarbij het hof ervan uitgaat dat verdachte en zijn medeverdachten deze sigaretten niet “om niet” ten behoeve van de afnemers in Engeland hebben getransporteerd, zal – nu niet van een andere “betaalwijze” is gebleken- derhalve ook een aanzienlijke hoeveelheid Engelse ponden ter beschikking van onder meer verdachte zijn gekomen. Dat er sprake is geweest van een dergelijke geldstroom blijkt ook uit het feit dat [medeverdachte 2] op 25 mei 2004 door de Engelse Douane is aangehouden met in zijn bezit 100.000 Engelse ponden (Aanvullend proces-verbaal d.d. 9 juni 2005, 4-OPV-002). Uit het overzicht van alle transacties in verband met het wisselen van gelden door verdachte en [medeverdachte 4] (RHV/001 en OPV 4/PV/01) blijkt dat in de bewezen verklaarde periode aanzienlijke hoeveelheden Engelse ponden zijn gewisseld door verdachte, dan wel [medeverdachte 4]. [getuige 3] verklaart met betrekking tot deze wisseltransacties het volgende: (RHV/001) “In november 2002 heb ik [medeverdachte 4] gevraagd wat die wisseltransacties allemaal te betekenen hadden, waar het geld vandaan kwam en dan wat nonchalant wat hij dan voor geweldige zaken deed. Hij antwoordde vervolgens aarzelend dat de geldbedragen van de handel in sigaretten afkomstig waren. F3. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] een grote hoeveelheid geld heeft omgezet terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was van enig misdrijf zoals onder 3 bewezen verklaard. Ten aanzien van het onder 4, subsidiair bewezen verklaarde Zoals hiervoor onder rubriek 4 “Tenlastelegging“ reeds is overwogen, begrijpt het hof de tenlastelegging onder 4 subsidiair ten aanzien van de passage “dat op dit/deze formulier(en) (telkens) in strijd met de waarheid is aangegeven dat (…) door of namens verzoeker [verdachte] bij het/de verzoek(en) is/zijn bijgevoegd een (of meer) dividendnota(‘s), te weten van [naam] en/of [naam][plaats] en (…) dat teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting wordt verzocht met betrekking tot vermelde inkomsten “ aldus dat verdachte en zijn mededaders in strijd met de waarheid hebben doen voorkomen dat de bijgevoegde dividendnota’s echte – in de zin van niet (ver)vals(t)e – dividendnota’s van [naam] en/of [naam][plaats] waren alsmede dat zij in strijd met de waarheid hebben doen voorkomen dat die inkomsten waren genoten en zouden moeten leiden tot dividendteruggaaf. De bewezenverklaring dient overeenkomstig te worden begrepen. Ten aanzien van het onder 4, subsidiair, en 5 bewezen verklaarde G1. Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof onder meer de navolgende feiten en omstandigheden vast. a. Op 15 oktober 2003 komt bij de FIOD-ECD te Utrecht via de afdeling CIE onder andere de informatie binnen dat verdachte veel geld wisselt bij de [naam] [plaats] (AH/001d). b. Op 27 oktober 2003 wordt op naam van verdachte, woonachtig te [plaats] een verzoek om teruggaaf dividendbelasting voor een bedrag van € 407.247,58 ondertekend (bijlage D1); c. Op 30 oktober 2003 wordt op naam van verdachte, woonachtig te [plaats] een tweede verzoek om teruggaaf dividendbelasting voor een bedrag van € 413.635,13 ondertekend (bijlage D4); d. Het verzoek van 27 oktober 2003 komt, vergezeld van de benodigde bijlagen, op 3 november 2003 binnen bij de [Belastingdienst] (bijlage D2). e. Het verzoek van 30 oktober 2003 komt op een onbekende datum binnen bij de [Belastingdienst] (bijlage D5); f. Op 17 december 2003 is bij de FIOD-ECD te Utrecht via de afdeling CIE onder andere de informatie binnen gekomen dat verdachte altijd veel contant geld in huis heeft en dat hij tenminste één keer per week naar een bank in [plaats] rijd en dan grote hoeveelheden bankbiljetten in buitenlandse valuta meeneemt (AH/001h). g. Op 13 januari 2004 te 11.30 uur wordt het verzoek teruggaaf dividendbelasting van verdachte van 27 oktober 2003 op de [Belastingdienst] ingetoetst door [naam] (D19a). h. Op 13 januari 2004 te 11.35 uur wordt de voorcontrole van dit verzoek door [medeverdachte 1] gedaan en op dezelfde dag te 11.36 uur wordt de handmatige behandeling van het verzoek door [medeverdachte 1] uitgevoerd (D19a). i. Op 15 januari 2004 wordt door de Belastingdienst onder de vermelding “TAX REFUND” op de rekening met [nummer] van verdachte bij de [naam] te [plaats] een bedrag van € 407.245,00 gestort (D36); j. Op 15 januari 2004 wordt verdachte gebeld door de [naam] te [plaats]. Vlak daarna belt verdachte met [medeverdachte 10] (hierna: [medeverdachte 10])(G11/01 en AH46). k. Op 16 januari 2004 neemt verdachte te 15.33 uur een bedrag van € 396.000,00 op van dezelfde rekening bij de [naam] te [plaats] (D36); l. Op 16 januari 2004 te 16.23 uur en te 17.00 uur heeft verdachte telefonisch contact met [medeverdachte 10] (AH-46); m. Op 21 januari 2004 neemt [getuige 4] contact op met [getuige 4] te [plaats] om te informeren of er meldingen van ongebruikelijke transacties bekend zijn die betrekking hebben op verdachte (OPV-01, p. 7); n. Op 22 januari 2004 meldt genoemde [getuige 4] dat er meldingen zijn geweest van de [naam] te [plaats] betreffende het wisselen van geld door verdachte(OPV-01, p. 7). o. Op 27 januari 2004 te 7.28 uur wordt het verzoek om teruggaaf dividendbelasting van verdachte van 30 oktober 2003 op de [Belastingdienst] ingetoetst door [medeverdachte 1]. (D25a) p. Op 27 januari 2004 te 8.22 uur wordt de voorcontrole van dit verzoek door [naam] gedaan en op dezelfde dag te 8.23 uur wordt de handmatige behandeling van het verzoek door [naam] uitgevoerd(D25a). q. Op 29 januari 2004 wordt op de rekening van verdachte bij de [naam] te [plaats] een bedrag van € 413.336,00 gestort (D36). r. Op 29 januari 2004 te 12.07 uur heeft verdachte telefonisch contact met de [naam]. Daarna heeft hij om 14.11 uur, 17.40 uur en 22.29 uur telefonisch contact met [medeverdachte 10] (AH-56). s. Op 30 januari 2004 te 15.32 uur neemt verdachte een bedrag van € 410.000,00 op van dezelfde rekening bij de [naam] te [plaats] (AH56). t. Op 30 januari 2004 tussen 16.02 uur en 16.14 uur heeft verdachte drie maal telefonisch contact met [medeverdachte 10] (AH-46). u. Op 2 februari 2004 stuurt de [naam] te [plaats] aan de FIOD een kopie van het bankafschrift van verdachte waarop bovengenoemde stortingen en opnames staan vermeld (D36). v. Op 26 februari 2004 neemt verdachte contact op met de Belastingdienst en vertelt dat hij zijn naam, adres en bankgegevens ter beschikking heeft gesteld aan een tweetal Afrikaanse relaties. Op aanwijzing van deze personen zou verdachte tweemaal een bedrag van € 400.000,00 contant van zijn rekening hebben opgenomen en aan hen hebben overhandigd (AH-08 en OPV -01 p. 31); w. Op 28 februari 2004 wordt het eerste rechtshulpverzoek gedaan aan Duitsland met betrekking tot de criminele activiteiten van verdachte. Hierbij wordt nog geen verzoek gedaan met betrekking tot de herkomst van bovengenoemde door verdachte opgenomen geldbedragen en wordt niet gesproken over oplichting (RHV-001); x. Op 2 maart 2004 wordt, in verband met het vermoedelijk vals invullen van formulieren teruggaaf dividendbelasting door verdachte een rechtshulpverzoek gedaan aan Frankrijk, ter verifiëring van de door verdachte op de genoemde verzoeken vermelde adresgegevens (RHV-004). Deze adresgegevens blijken niet te bestaan. y. Op 2 maart 2004 heeft verdachte met de [Belastingdienst] een gesprek (onder meer) over ingediende verzoeken teruggaaf dividendbelasting op zijn naam en de bedragen die op zijn rekening bij de [naam] te [plaats] zijn gestort (zie onder i en q) (AH08); z. Op 5 maart 2004 heeft een gesprek plaats met de Boete Fraude Coördinator van Maastricht, [getuige 5], in verband met het vermoeden dat een ambtenaar van de Belastingdienst is betrokken bij het indienen van bovengenoemde valse teruggaven dividendbelasting; aa. Op 19 maart 2004 wordt een aanvullend rechtshulpverzoek gedaan aan Duitsland (RHV/002). In dit verzoek wordt wel melding gemaakt van de oplichting en de vals ingediende verzoeken om teruggaaf dividendbelasting. bb. Op 23 maart 2004 wordt contact gezocht met [getuige 6], teamleider bij de [Belastingdienst]. [getuige 6] heeft uitgezocht dat [medeverdachte 1] bij de behandeling van beide verzoeken van verdachte betrokken is geweest. cc. [medeverdachte 1] woont ten tijde van het ten laste gelegde samen met haar partner [medeverdachte 11]. Zij heeft daarnaast een verhouding met (hiervoor genoemde) [medeverdachte 10]. De partner van [medeverdachte 10] heet [medeverdachte 12]. dd. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat de verzoeken van verdachte vermoedelijk door genoemde [medeverdachte 12] zijn ingevuld. ee. [medeverdachte 1] heeft zeer regelmatig telefonisch contact met (telefoontoestellen in gebruik bij) [medeverdachte 10] en [medeverdachte 12] G2. In aanmerking nemende de onder G1 opgenomen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en beschouwd, als mede de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat verdachte betrokken is geweest bij het indienen van valse verzoeken om teruggaaf dividendbelasting en dat deze betrokkenheid zodanig is dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals onder 4, subsidiair, en 5 bewezen zijn verklaard. Hetgeen verdachte heeft verklaard omtrent de herkomst van de geldbedragen die de belastingdienst op zijn rekening heeft gestort, te weten dat een aantal Afrikaanse personen gebruik wilden maken van zijn rekening, acht het hof met de rechtbank in het geheel niet aannemelijk geworden. H1. De raadsman heeft namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte niet als medepleger van de onder 4, subsidiair, en 5 ten laste gelegde feiten kan worden aangemerkt. De raadsman voert hiertoe – kort gezegd – aan dat verdachte [medeverdachte 1] in het geheel niet kent en dat geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 10]. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. H2. Vaststaat dat verdachte met betrekking tot de onderhavige feiten intensief contact onderhield met [medeverdachte 10] (zie hiervoor onder G1, onder j, k, l, r, s, t). [medeverdachte 10] heeft een intensief contact met [medeverdachte 1], de persoon die de onderhavige verzoeken heeft behandeld bij de [Belastingdienst]. Verder heeft [medeverdachte 10] een relatie met [medeverdachte 12]. Laatstgenoemde blijkt de verzoeken van verdachte te hebben ingevuld (G1, onder dd). Het hof leidt uit het vorenstaande af dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de andere betrokkenen bij het indienen van de valse verzoeken om teruggaaf dividendbelasting. Dat niet gebleken is van een rechtstreeks contact tussen verdachte en [medeverdachte 1] staat aan een nauwe en bewuste samenwerking niet in de weg tussen de verschillende medeplegers. Het hof verwerpt het verweer. Ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde. I. Met de rechtbank acht het hof op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het leiding geven aan een criminele organisatie. Deze organisatie heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van misdrijven. Het hof leest de tenlastegelegde en bewezenverklaarde “sigarettensmokkel” en de verwijzing te dezen naar het onder 1 tenlastegelegde in samenhang met het dossier. Daaruit en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de organisatie zich bezighield met het vanuit het buitenland naar Nederland transporteren van sigaretten zonder dat die sigaretten overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing werden betrokken. Een uitvloeisel van die transporten naar Nederland was het voorhanden hebben in Nederland van onveraccijnsde sigaretten, zoals onder 1 ten laste gelegd. Tevens had die organisatie in Nederland onveraccijnsde sigaretten voorhanden die naar Engeland werden vervoerd. Van deze organisatie maakten deel uit de personen als genoemd in het onder 6 bewezen verklaarde. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat ook [medeverdachte 7] als deelnemer van de criminele organisatie moet worden aangemerkt. Uit de stukken blijkt dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in de loods aan de [adres] inpakwerkzaamheden heeft verricht met medeverdachte [medeverdachte 7] (V5/008). [medeverdachte 7] verklaart ook over de laadwerkzaamheden in de loods aan de [adres] en bovendien dat hij “elke week een rit reed waarin sigaretten verstopt waren” (V10/002). [medeverdachte 7] verklaart in dat verband niet alleen over 2003 maar ook nog over de periode gelegen na 1 januari 2004. 9. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de accijns, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht, en strafbaar gesteld bij artikel 97 van de Wet op de accijns, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 2A is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, tweede lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 2B is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, tweede lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 420bis, eerste lid, aanhef en onder b, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 4, subsidiair is voorzien en strafbaar gesteld bij de artikelen 326, lid, juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 5 is voorzien en strafbaar gesteld bij de artikelen 225, tweede lid, juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde onder 6 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. 10. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. 11. Op te leggen straf J1. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier en een half jaar alsmede een geldboete ten bedrage van € 500.000,00. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Meer in het bijzonder is daarbij gelet op zijn rol als vader van een zieke dochter. Uiteraard is ook rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot nadeel voor de maatschappij. J2. Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de navolgende omstandigheden: - Verdachte heeft gedurende lange tijd leiding gegeven aan een organisatie die zich onder meer bezighield met de grootscheepse invoer en doorvoer van sigaretten die niet in de Nederlandse accijnswetgeving waren betrokken. Zowel [medeverdachte 2][medeverdachte 1] [medeverdachte 7], [getuige 1]. en [getuige 2]. als [medeverdachte 3] verklaren over de rol van verdachte binnen de organisatie. Binnen de organisatie werd gebruik gemaakt van de diensten van chauffeurs waaronder [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7], voor het vervoeren van de ladingen onveraccijnsde sigaretten. Verder waren daarbij onder meer nog betrokken medeverdachte [medeverdachte 5] voor het (onder meer) opnemen en administreren van de bestellingen alsmede de verspreiding van deze bestellingen, almede [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8], welke hoofdzakelijk waren betrokken bij het laden en lossen van de dozen sigaretten. - In het dossier is becijferd dat de Nederlandse Staat ernstig financieel nadeel is berokkend door het niet afdragen van de heffing ingevolge de wet op de accijns (2/OPV/1 p. 18) - Verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan het witwassen van grote sommen geld. - Voorts heeft verdachte de belastingdienst voor zeer grote bedragen opgelicht op een even effectieve als doortrapte wijze. Hierbij is als mededader een medewerker van de belastingdienst betrokken. Daardoor is de integriteit van de belastingdienst ernstig aangetast.. J3. Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt alsmede de oplegging van een geldboete. Het hof benadrukt dat de oplegging van een geldboete een sanctie is, passend bij de bewezenverklaarde feiten in combinatie met de op te leggen vrijheidsbenemende sanctie. Bij de oplegging van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, waarbij het hof in het bijzonder acht heeft geslagen op de omstandigheid dat verdachte van zijn rekening bij de [naam] te [plaats] (Duitsland) contant in januari 2004 heeft opgenomen een bedrag van in totaal ruim €800.000. Verdachtes verklaring dat hij dit geld aan niet nader aangeduide derden (“Afrikanen/Nigerianen”) zou hebben afgegeven heeft het hof als volstrekt onaannemelijk terzijde geschoven. 12. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 57, 140, 225, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 5 (oud) en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart voor wat betreft het onder 4, primair, ten laste gelegde, de dagvaarding nietig. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, onder 2, onder 3, onder 4, subsidiair, onder 5 en onder 6 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1, onder 2, onder 3, onder 4, subsidiair, onder 5 en onder 6 bewezen verklaarde oplevert: 1. Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 (oud) van de Wet op de accijns opgenomen verbod en Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd. 2A. Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst. 2B. Doen plegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst. 3. Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. 4, subsidiair, Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. 5. Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd. 6. Leiding geven aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 250.000,00 (tweehonderdvijftigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) jaar hechtenis. Aldus gewezen door mr. A. de Lange, voorzitter, mr. J.W.J. Huige en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, en op 9 mei 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.