Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8178

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3003 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Termijnoverschrijding verschoonbaar? Ter motivering besluit kan worden volstaan met verwijzing naar uitgebracht advies. Onduidelijke besluitvorming? Besluitvorming verspreid over meerdere besluiten.


Uitspraak

07/3003 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], appellante, wonende te [Woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 april 2007, 06/2218 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen (hierna College) Datum uitspraak: 8 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008. Voor appellante is verschenen mr. F. Bakker, kantoorgenote van mr. Swart. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Burger, [H.] en mr. S. Ramdien, allen werkzaam bij de gemeente De Ronde Venen. II. OVERWEGINGEN Voor een uitgebreider overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij besluit van 7 november 2005 heeft het College de bijstand van appellante met ingang van 16 september 2005 ingetrokken. Tevens is een besluit aangekondigd met betrekking tot de terugvordering van bijstand over de periode van 16 september 2005 tot en met 30 september 2005. Dat besluit is op 8 november 2005 genomen. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De Commissie Bezwaarschriften (hierna: Commissie) heeft het College geadviseerd, samengevat en voor zover in dit geding van belang, - het bezwaar tegen de intrekking van de bijstand per 16 september 2005 gegrond te verklaren en de bijstand alsnog in te trekken ingaande 26 oktober 2005; - een nieuw (primair) besluit te nemen tot herziening en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 januari 2005 tot en met 15 september 2005. Bij besluit van 22 februari 2006, verzonden 7 maart 2006, heeft het College de bezwaren ontvankelijk en gegrond verklaard. Daarbij is het volgende meegedeeld: “Voor de overwegingen die tot deze gegrondverklaring hebben geleid verwijzen wij u naar het advies van de Commissie dat wij hebben overgenomen en dat u als hier ingelast dient te beschouwen.” In het besluit van 22 februari 2006 heeft het College tevens meegedeeld dat de herziening in een afzonderlijke beschikking zal worden verwerkt. Dat is gedaan bij besluit van 21 maart 2006. Bij brief van 28 april 2006 heeft appellante tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het College heeft dat bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover in dit geding van belang: - het beroep voor zover het betreft de beëindiging (lees: intrekking) per 26 oktober 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding; - het beroep voor zover het ziet op de herziening niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 28 april 2006 eerst door het College moet worden behandeld als een bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 21 maart 2006. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij een oordeel is gegeven over de intrekking van de bijstand per 26 oktober 2005. Zij heeft primair aangevoerd dat het rechtsmiddel van beroep op dit onderdeel niet te laat is aangewend, omdat in het besluit van 22 februari 2006 slechts is aangegeven dat het bezwaar (zonder nader voorbehoud) gegrond is. Daarbij heeft appellante aangetekend dat het College alleen de overwegingen van het advies van de Commissie heeft overgenomen en ingelast, maar niet de conclusie van dat advies. Dit betekent volgens appellante dat de bijstand nooit is ingetrokken. Mocht de Raad hierover anders oordelen - zo is subsidiair aangevoerd - dan moet de termijnoverschrijding verschoonbaar worden geacht wegens de onduidelijkheid van de besluitvorming. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Niet in geschil is dat aan appellante kennis is gegeven van het advies van de Commissie. Voorts bevat dit advies onmiskenbaar de motivering. Het besluit van 22 februari 2006 voldoet dus aan de vereisten als bedoeld in de hiervoor aangehaalde bepaling. Overigens stelt de Raad vast dat het advies daarnaast de inhoud van de te nemen besluiten bevat. Uit de hiervoor aangehaalde overwegingen van het besluit van 22 februari 2006 blijkt voorts dat het College het advies van de Commissie heeft overgenomen en dat het advies in het besluit als ingelast moet worden beschouwd. Nu in het advies van de Commissie met zoveel woorden wordt geadviseerd dat de bijstand wordt ingetrokken ingaande 26 oktober 2005 en het College - zoals uit het voorgaande volgt - geheel dienovereenkomstig heeft besloten, kan niet worden staande gehouden dat de bijstand nooit is ingetrokken. Anders dan appellante stelt, gaat het hier niet om een gegrondverklaring van het bezwaar zonder meer, maar om een gegrondverklaring in die zin dat enkel de intrekkingsdatum is verschoven van 16 september 2005 naar 26 oktober 2005. De Raad kan zich verder geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank zoals opgenomen in onderdeel 2.16 van de aangevallen uitspraak. Ook de Raad is van oordeel dat de besluiten van 22 februari 2006 en van 21 maart 2006 niet als één besluit op bezwaar moeten worden gezien, en dat de besluitvorming met betrekking tot het bezwaar tegen de intrekking volledig was afgerond met het nemen van het besluit van 22 februari 2006. Daarvan uitgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat appellante niet binnen de beroepstermijn tegen dat besluit beroep heeft ingesteld. Evenals de rechtbank acht de Raad de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het College heeft, hoewel sprake is van over meerdere besluiten verspreide besluitvorming, steeds duidelijk onderscheiden welk onderwerp daarbij aan de orde was en - voor zover van toepassing - meegedeeld over welk onderdeel nog nader diende te worden beslist. Voorts is op juiste wijze melding gemaakt van de openstaande rechtsmiddelen. Zo is in het besluit van 22 februari 2006 melding gemaakt van de mogelijkheid van het instellen van beroep (binnen zes weken) bij de rechtbank. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak - voor zover deze is aangevochten - komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en K. Zeilemaker en R.H.M. Roelofs als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008. (get.) C. van Viegen. (get.) M. Pijper. OA