Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8210

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 07/408
Statusgepubliceerd


Indicatie

Elektriciteitswet 1998 Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven AWB 07/408 8 juli 2008 18051 Elektriciteitswet 1998 Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie Uitspraak in de zaak van: Heineken Nederland B.V., te Zoeterwoude, appellante, gemachtigde: mr. H.L. Hu, werkzaam bij appellante, tegen TenneT TSO B.V., verweerster, gemachtigde: mr. M.W. Engelen, werkzaam bij EnerQ B.V. te Arnhem. 1. Het procesverloop Bij besluit van 23 juni 2006, verzonden 14 september 2006, heeft verweerster afwijzend beslist op de aanvraag van appellante om subsidie als bedoeld in artikel 72m Elektriciteitswet 1998 voor het jaar 2006 met betrekking tot een warmtekrachtkoppelingsinstallatie van appellante. Bij besluit van 19 april 2007, verzonden 24 april 2007 heeft verweerster het hiertegen gericht bezwaar van appellante wegens overschrijding van de termijn niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 4 juni 2007, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 3 juli 2007 heeft appellante haar beroep van gronden voorzien. Bij brief van 9 augustus 2007 heeft verweerster een verweerschrift ingediend. Op 10 juni 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Namens appellante is tevens verschenen A. 2. De beoordeling van het geschil 2.1 In geschil is of verweerster het bezwaar wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante heeft aangevoerd dat zij het besluit van 23 juni 2006 nooit heeft ontvangen en dat zij eerst door een telefoongesprek met een medewerker van EnerQ B.V. op 22 februari 2007 op de hoogte is geraakt van het bestaan van dit besluit. Nadat zij het besluit op dezelfde dag per fax had ontvangen, heeft zij op 6 maart 2007 daartegen bezwaar gemaakt. Door appellante wordt de verzending van het besluit van 23 juni 2006 betwist. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een niet ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst. Hiervoor voert zij de volgende argumenten aan. Een schriftelijke reactie van EnerQ in de periode dat aangekondigde wijzigingen in de MEP-subsidie regelgeving nog verwacht werden (in de periode 1 juli tot 24 augustus 2006) bleef uit. Voorts bestond op het moment van indiening van de Renovatie Verklaringen nog de mogelijkheid bezwaar tegen het besluit te maken (in de periode 14 september tot en met 26 oktober 2006) en duidde het proces rondom het indienen van de Renovatie Verklaringen (in de periode 24 augustus 2006 tot en met 22 februari 2007) er op dat de behandeling van de subsidieaanvraag in afwachting van de Renovatie Verklaring was aangehouden. 2.2 Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Ingevolge artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:8, eerste lid, Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:9 Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Gelet op de overgelegde computeruitdraai uit het postregistratiesysteem van verweerster en de wijze van postverzending bij verweerster, gaat het College ervan uit dat het besluit op 14 september 2006 is verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dit besluit is derhalve aangevangen op 15 september 2006 en geëindigd op 26 oktober 2006. Nu vaststaat dat appellante niet eerder dan bij brief van 6 maart 2007 bezwaar heeft gemaakt, is geen sprake van een tijdig ingediend bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:9 Awb. 2.3 Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het College overweegt dienaangaande het volgende. Uit de stukken blijkt dat appellante de in 2006 doorgevoerde wijzigingen in de regelgeving op de voet heeft gevolgd, dat zij steeds alert heeft gereageerd en dat zij steeds tijdig de stappen heeft gezet die nodig waren om in aanmerking te komen voor subsidie voor de betreffende installatie. Zo heeft appellante hangende de termijn waarbinnen bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag kon worden gemaakt, bij CertiQ een zogenoemde Verklaring Renovatie ingediend, welke ten gevolge van de wijzigingen in de regelgeving in de situatie als die van appellante noodzakelijk was geworden voor het verkrijgen van de door haar aangevraagde subsidie over het jaar 2006. Gelet hierop en op het verhandelde ter zitting, komt het College de stelling van appellante dat zij het besluit van 23 juni 2006 niet heeft ontvangen, niet ongeloofwaardig voor. 2.4 Derhalve ligt het op de weg van verweerster de ontvangst van het besluit door appellante aannemelijk te maken. Daarin is verweerster, die geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het besluit aangetekend te verzenden of met een vorm van ontvangstbevestiging, niet geslaagd. Nu appellante bij brief van 6 maart 2007 bezwaar heeft gemaakt, nadat zij op 22 februari 2007 op de hoogte was geraakt van het besluit van 23 juni 2006, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest. 2.5 Het vorengaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 6:11 Awb dient te worden vernietigd. Verweerster zal alsnog inhoudelijk op het bezwaar moeten beslissen. 2.6 Voor vergoeding van proceskosten met toepassing van artikel 8:75 van de Awb is geen plaats, aangezien geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 3. De beslissing Het College - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt verweerster op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak; - bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,-- (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt. Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr S.C. Stuldreher en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008. w.g. C.J. Borman w.g. I.C. Hof