Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8213

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/791 WWB + 07/792 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opschorting en intrekking bijstandsuitkering. Onvoldoende meegewerkt aan onderzoek naar arbeidsmogelijkheden. Onvoldoende gegevens verstrekt. Verwijtbaar?


Uitspraak

07/791 WWB 07/792 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2006, 06/5530, 06/5531 en 06/5997 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 8 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008. Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant ontving met ingang van 15 juni 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Nadat het College appellant tevergeefs had verzocht om op 25 september 2006, 6 oktober 2006 en 16 oktober 2006 te verschijnen voor een gesprek over de arbeidsmogelijkheden van appellant en om bij die gelegenheid diverse gegevens mee te nemen, heeft het College bij besluit van 17 oktober 2006 het recht op bijstand van appellant met ingang van 16 oktober 2006 opgeschort. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat is getracht appellant op 16 oktober 2006 thuis te bezoeken en het gesprek aldaar te voeren, hetgeen ook niet is gelukt. Het College heeft appellant vervolgens verzocht om op 30 oktober 2006 op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen te verschijnen en gegevens te verstrekken. In dat besluit is appellant er op gewezen dat de bijstand wordt beƫindigd indien niet aan de verplichting wordt voldaan. Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het College de bijstand met ingang van 16 oktober 2006 ingetrokken op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om op 30 oktober 2006 op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen te verschijnen. Bij besluit van 13 december 2006 heeft het College de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 17 oktober 2006 en 31 oktober 2006 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank onder meer het beroep tegen het besluit van 13 december 2006 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. De opschorting van het recht op bijstand Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand kan opschorten: a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. Appellant is bij brief van 6 oktober 2006 uitgenodigd voor een gesprek op 16 oktober 2006. Vaststaat dat appellant niet is verschenen op het gesprek. Een gesprek op die datum bij appellant thuis heeft ook niet kunnen plaatsvinden. Appellant heeft evenmin de in de brief van 6 oktober 2006 bedoelde inlichtingen aan het College verstrekt. Het College heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden. Daardoor heeft het College niet de beschikking gekregen over gegevens die van belang zijn voor de verlening van de bijstand aan appellant. De Raad is voorts van oordeel dat dit appellant te verwijten valt. De omstandigheid dat appellant, zoals ter zitting van de rechtbank namens hem is aangevoerd, afwijzend is naar hulpverleners, levert geen grond op om hierover anders te oordelen. Het vorenstaande leidt de Raad tot het oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van 16 oktober 2006 gebruik heeft kunnen maken. De intrekking van de bijstand Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat in het geval de belanghebbende het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort. In zijn besluit van 17 oktober 2006 heeft het College appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door te verschijnen op 30 oktober 2006 en op deze wijze alsnog mee te werken aan het onderzoek. Vaststaat dat appellant ook naar aanleiding van deze uitnodiging niet is verschenen. De door het College verlangde gegevens zijn niet verstrekt. Deze gedraging acht de Raad verwijtbaar. De omstandigheid dat appellant, zoals hij nog heeft aangevoerd, niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van de uitnodiging voor 30 oktober 2006 kan niet leiden tot een andersluidende conclusie. Het besluit van 17 oktober 2006 is aangetekend verzonden. De postbode heeft een afhaalbericht in de brievenbus van appellant gedeponeerd. Appellant heeft het poststuk niet tijdig opgehaald of laten ophalen. De Raad volgt de voorzieningenrechter van de rechtbank in zijn oordeel dat dit voor rekening van appellant moet blijven. Met het voorgaande is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de bijstand gebruik heeft kunnen maken. Slotoverwegingen Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008. (get.) C. van Viegen (get.) M.J. Bernhagen OA