Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8237

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2970, SBR 08/473 en SBR 08/474
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kapvergunningen ten behoeve van bouwplan


Uitspraak

Uitspraak RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummers: SBR 07/2970, SBR 08/473 en SBR 08/474 1a uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 18 juli 2008 inzake Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, eiseres, tegen het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2007, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 13 maart 2007 gegrond heeft verklaard, doch dat besluit onder verbetering van de gronden in stand heeft gelaten. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan de Vereniging Ecologisch Centraal Wonen Driebergen, thans Vereniging Zonnespreng (verder: vergunninghoudster) een vergunning verleend voor het kappen van 9 grove dennen en 2 lariksen op het perceel Drieklinken te Driebergen-Rijsenburg, kadastraal bekend sectie C, nr. 4195 (verder: het perceel). Deze zaak is geregistreerd onder nummer SBR 07/2970. 1.2 Eiseres heeft eveneens beroep ingesteld tegen een volgend besluit van verweerder van 26 oktober 2007, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 maart 2007 gegrond heeft verklaard, doch dat besluit onder verbetering van de gronden in stand heeft gelaten. Bij laatstgenoemd besluit heeft het college aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor de kap van 9 fijnsparren op het perceel. Deze zaak is geregistreerd onder nummer SBR 08/473. 1.3 Eiseres heeft voorts beroep ingesteld tegen een laatste besluit van verweerder van 26 oktober 2007, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 december 2006 gegrond heeft verklaard, doch dat besluit onder verbetering van de gronden in stand heeft gelaten. Bij laatstgenoemd besluit heeft het college aan vergunninghoudster een vergunning verleend voor de kap van 79 bomen, zoals vermeld in de bijlagen bij het besluit, op het perceel. Deze zaak is geregistreerd onder nummer SBR 08/474. 1.4 De beroepen zijn, gevoegd met de beroepen onder nummers SBR 07/3293 en SBR 07/3322, behandeld ter zitting van 25 april 2008, waar eiseres is verschenen bij gemachtigden [gemachtigde A] en [gemachtigde B]. Verweerder, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij gemachtigde mr. R.J. Lievaart, juridisch adviseur te Culemborg. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger A] en [vertegenwoordiger B]. Overwegingen 2.1 Vergunninghoudster heeft de aanvragen om een kapvergunning ingediend omdat de betreffende bomen op een plaats staan waar, naar aanleiding van een ingediende bouwaanvraag, gebouwd gaat worden. Bij besluiten van respectievelijk 13 maart 2007, 9 maart 2007 en 8 december 2006 heeft verweerder de gevraagde kapvergunningen verleend voor respectievelijk 11 bomen, 9 bomen en 79 bomen. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard, doch die besluiten in stand gelaten met verbetering van de daaraan ten grondslag gelegde motivering. 2.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening 2006 is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening, voor zover hier van belang, moet de vergunning met gebruikmaking van een daarvoor bedoeld formulier worden aangevraagd, onder bijvoeging van een situatieschets met vermelding van boomsoort, stamdiameter, kroonprojectie en standplaats. Ingevolge artikel 5, eerste lid, kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. Ingevolge artikel 5, tweede lid, wordt een vergunning geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen een of meer van de volgende waarden van behoud van houtopstand: - natuur- en milieuwaarden; - landschappelijke waarden; - cultuurhistorische waarden; - waarden van stads- en dorpsschoon; - beeldbepalende waarden; - waarden voor recreatie en leefbaarheid. Op grond van artikel 7, eerste lid, wordt een vergunning verleend onder de standaardvoorwaarde van niet-gebruik tot het definitief worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat: de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken zonder dat bezwaar of beroep is ingesteld of; een verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen of een bezwaarschrift niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. 2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat de bomen waarvoor een kapvergunning is verleend op of omstreeks 24 oktober 2007 daadwerkelijk zijn gekapt en dat verweerder in de betreffende besluiten geen herplantplicht heeft opgelegd. Nu eiseres in beroep heeft verzocht verweerder opdracht te geven tot het herplanten van bomen die vergelijkbaar zijn met de bomen die zijn gekapt, bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiseres na het kappen van de bomen geen belang heeft bij een uitspraak. Ter ondersteuning van dit standpunt wijst de rechtbank op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 7 november 2007, www.rechtspraak.nl, LJN: BB7314. 2.4 De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het niet tijdig indienen van een volmacht en een uittreksel uit het handelsregister. Eiseres is bij brief van de griffier van 23 november 2007 verzocht de hiervoor bedoelde stukken te overleggen. Blijkens de poststempel op de envelop heeft eiseres op 19 december 2007 de gevraagde stukken ter post bezorgd, derhalve binnen vier weken na het daartoe gedane verzoek. De gevraagde stukken zijn op 24 december 2007 bij de rechtbank binnengekomen, dus binnen een week na afloop van de gestelde termijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevraagde stukken overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht tijdig zijn ingediend. Er zijn dan ook geen beletselen eiseres te ontvangen in de door haar ingestelde beroepen. De beroepen zijn, gelet op het voorgaande, ontvankelijk. 2.5 Gezien het bepaalde in artikel 5 van de Bomenverordening dient verweerder te beoordelen of de gekapte bomen waarden vertegenwoordigen als genoemd in die bepaling en vervolgens het belang van zodanige bomen af te wegen tegen het belang bij het vellen ervan. De rechtbank dient deze afweging met terughoudendheid te beoordelen. 2.6 Mede in het kader van de beoordeling van de aanvragen om een kapvergunning heeft verweerder een onderzoek laten verrichten door Bureau H.J.V. van den Bijtel, dat daaromtrent op 18 juni 2003 een rapport heeft uitgebracht. In het rapport wordt onder meer vermeld dat in het onderzoeksgebied 243 plantensoorten zijn vastgesteld, waarvan een aantal soorten van bijzondere betekenis zijn. In het rapport worden de monumentale en/of bijzondere bomen met name genoemd, waarbij wordt geoordeeld dat deze beeldbepalend zijn en/of deel uitmaken van de parkaanleg van het terrein. Op basis van de bevindingen van Van den Bijtel is verweerder overgegaan tot verlening van de gevraagde kapvergunningen voor de in die besluiten genoemde bomen, aangezien met betrekking tot déze bomen geen sprake is van één van de in artikel 5 van de Bomenverordening genoemde waarden. De rechtbank is niet gebleken dat het rapport van Van den Bijtel naar inhoud of wijze van tot stand komen op relevante punten onzorgvuldig is. De rechtbank heeft voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder op basis van het rapport bij de afweging van belangen niet in redelijkheid tot de kapvergunningen heeft kunnen komen, temeer nu eiseres tegenover het rapport van Van den Bijtel geen advies van een op het gebied van bomen ter zake deskundige in het geding heeft gebracht. Daarbij heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank groot belang kunnen hechten aan het bouwplan dat is voorzien op het betreffende terrein en dat belang kunnen laten prevaleren boven het belang van het behoud van de bomen. 2.7 Met betrekking tot de grond van eiseres dat de aanvragen om een kapvergunning niet zijn voorzien van een situatieschets met vermelding van boomsoort en stamdiameter, overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres kan worden toegegeven dat de door vergunninghoudster ingediende aanvragen niet voldoen aan de in artikel 3 van de Bomenverordening vermelde vereisten. Anderzijds moet worden geoordeeld dat verweerder, gezien de zich onder de stukken bevindende situatieschets, voorafgaande aan de besluitvorming wel degelijk op de hoogte was van de boomsoort waarvoor een kapvergunning was aangevraagd en op grond daarvan kon beoordelen of sprake was van waarden als bedoeld in artikel 5 van de Bomenverordening. De grief van eiseres kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. 2.8 Met betrekking tot het bezwaar van eiseres dat de kap van de bomen illegaal heeft plaatsgevonden, nu artikel 7 van de Bomenverordening voorschrijft dat de vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van niet-gebruik tot het definitief worden van de vergunning, overweegt de rechtbank dat deze voorwaarde slechts ziet op de gebruikmaking van de vergunning en geen rol speelt bij de beoordeling van de vraag of een kapvergunning al dan niet kan worden verleend. 2.9 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank Utrecht, verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk als voorzitter en mr. R.P. den Otter en mr. J. Struiksma als leden en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2008.