Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8263

Datum uitspraak2008-02-20
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/9565 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep tegen verkeersbesluit - waardoor een eerder afgesloten weg nu weer open is voor alle verkeer - is gegrond, rechtsgevolgen blijven in stand.


Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 05/9565 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [A.], wonende te [plaats B.], en anderen, eisers, en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, verweerder. Derde belanghebbende: [C.], wonende te [plaats B.]. I. Ontstaan en loop van het geding 1. Op 27 september 2005, bekendgemaakt op 13 oktober 2005, heeft verweerder een nieuw een verkeersbesluit genomen, thans inhoudende dat - het verkeersbesluit van 30 maart 1999, houdende de afsluiting van de [a-weg] ter hoogte van de N211, wordt ingetrokken; - het verkeersbesluit van 24 juni 2003, nr. 7, houdende de afsluiting van het wegvak tussen de [a-weg] 36 en 37, wordt ingetrokken; - het verkeersbesluit van 27 april 2004, nr. 2004-06-19, houdende de afsluiting van het wegvak tussen de [a-weg] 36 en 37, wordt ingetrokken en - het bord C12 (gesloten voor alle motorvoertuigen), als bedoeld in Bijlage I van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), evenals de fysieke barrière op de weg wordt verwijderd. 2. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 6 november 2005 bij verweerder bezwaar gemaakt. 3. Bij brief van 22 december 2005 heeft verweerder het bezwaar als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank. 4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 5. Het beroep is op 28 november 2007 ter zitting behandeld. Eisers zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E.G. Zaagsma. Derde belanghebbende is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. II. Motivering 1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1 Op 30 maart 1999, bekendgemaakt op 7 mei 1999, heeft de raad van de gemeente Schipluiden een verkeersbesluit genomen, inhoudende dat de [a-weg], ter hoogte van de [b-weg], fysiek wordt afgesloten voor alle motorrijtuigen en dat deze afsluiting op relevante plaatsen wordt ondersteund met de borden naar de modellen C12, L8 en L9 van bijlage 1 behorend bij het RVV 1990. 1.2 Op 24 juni 2003, bekendgemaakt op 25 juli 2003, heeft de raad van de gemeente Schipluiden een verkeersbesluit genomen, inhoudende een inrijverbod voor motorvoertuigen op het wegvak tussen de [a-weg] 36 en 37. De maatregel is uitgevoerd door plaatsing van het bord naar het model C12 van bijlage 1, behorend bij het RVV 1990, in combinatie met een fysieke afsluiting in de vorm van een beweegbare piramide. Tegelijkertijd heeft verweerder bij dit besluit het besluit van 30 maart 1999 ingetrokken. 1.3 Bij besluit van 27 april 2004 heeft de raad van de gemeente Midden-Delfland (als rechtsopvolger van de Raad van de gemeente Schipluiden) het bezwaar van derde belanghebbende van 7 augustus 2003 tegen het besluit van 24 juni 2003 ongegrond verklaard. Dit besluit is, bij brief van 11 mei 2004, op 24 mei 2004 aan derde belanghebbende toegezonden. 1.4 Bij uitspraak van 4 augustus 2005 heeft deze rechtbank onder meer het beroep van derde belanghebbende tegen het besluit van 27 april 2004 gegrond verklaard, het besluit van 27 april 2004 vernietigt en de raad van de gemeente Midden-Delfland opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen (reg.nr. AWB 04/2719 BESLU). 2.1 Bij besluit van 26 april 2005 heeft de raad van de gemeente Midden-Delfland onder meer de bevoegdheid tot het nemen van verkeersbesluiten ingevolge artikel 18 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) gedelegeerd aan verweerder. 2.2 Verweerder heeft in het thans bestreden besluit van 27 september 2005 overwogen dat uit het oogpunt van het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van verkeer geen redenen aanwezig zijn om de geslotenverklaring op het wegvak tussen de [a-weg] 36 en 37 te [plaats B.] voor alle motorvoertuigen en de daarmee samenhangende fysieke barrière/maatregel te handhaven. Het archeologisch onderzoek is afgerond. De reden om mogelijk sluipverkeer tegen te gaan is niet aanwezig, aangezien de route zodanig omrijden is dat het geen aantrekkelijke route voor sluipverkeer is. Er is overleg gepleegd met politieregio Haaglanden over de te nemen maatregel 3. Eisers hebben aangevoerd dat, nu de afsluiting en de borden zijn verwijderd, er weer meer verkeersbewegingen zijn. In verband met de werkzaamheden aan de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) is er een versmalling waar groot verkeer niet door kan. Regelmatig probeert groot verkeer te keren op hun opritten dan wel het hele stuk achteruit te rijden. Hierdoor is al schade aan tuinen en afzettingen ontstaan. Personenauto’s maken gebruik van hun opritten en tuinen om elkaar te passeren en leveren door hun snelheid een gevaar op voor het langzame verkeer. Voetgangers, spelende kinderen, en fietsers, vooral schoolgaande kinderen, worden op het smalle weggetje de berm in gereden. De [a-weg] is derhalve niet geschikt voor doorgaand gemotoriseerd verkeer, aldus eisers. 4.1 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW 1994) - zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang - kunnen verkeersmaatregelen worden genomen die strekken tot: a. het verzekeren van de veiligheid op de weg; b. het beschermen van weggebruikers en passagiers; c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. e. het waarborgen van een goede heffing en invordering van de mobiliteitstarieven, bedoeld in de Wet bereikbaarheid en mobiliteit. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen verkeersmaatregelen worden genomen die strekken tot: a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen van het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer; b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden. 4.2 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994, voor zover hier van belang, geschiedt de plaatsing van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. 4.3 Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVW 1994 - zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang - kan een verkeersbesluit voor wegen onder beheer van de gemeente genomen worden door de gemeenteraad of, krachtens besluit van de raad, door burgemeester en wethouders of door een door de raad ingestelde commissie. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten. 4.4 Artikel 12 onder a van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) - voor zover hier van belang - bepaalt dat de verwijdering van de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990 moet geschieden krachtens een verkeersbesluit. 4.5 Artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt, voor zover van belang, dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Specifiek ter zake van verkeerbesluiten schrijft artikel 21 van het BABW voor dat deze besluiten met redenen omkleed moeten zijn. In ieder geval moet worden aangegeven worden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij moet worden aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. 4.6 Op grond van het bepaalde in artikel 24 van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps. 5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit, waaronder tevens de intrekking van een verkeersmaatregel moet worden begrepen, over ruime beoordelingsmarges beschikt. Het is aan verweerder om in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheid de belangen tegen elkaar af te wegen. De rechtbank zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit voldoet aan de wettelijke voorschriften en - zo dit het geval is - of niet sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de belangen, dat moet worden geoordeeld dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen. 6.1 Het besluit van 27 april 2004 is bij uitspraak van 4 augustus 2005 door de rechtbank vernietigd omdat voornoemd besluit naar het oordeel van de rechtbank niet kon worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en dit besluit bovendien niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat in voornoemd besluit niet of onvoldoende werd gerefereerd aan resultaten van onderzoek dat is verricht met het oog op de wenselijkheid of noodzaak voor (een verplaatsing van) de wegafsluiting. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. 6.2 Verweerder heeft onder verwijzing naar de uitspraak van 4 augustus 2005 van de rechtbank het thans bestreden verkeersbesluit van 27 september 2005 genomen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat dit verkeersbesluit onverhoeds is genomen en dat voorafgaand aan het onderhavige verkeersbesluit geen onderzoek is gedaan. Vastgesteld moet worden dat verweerder zonder nader onderzoek een eigen oordeel heeft gevormd omtrent de ter plaatse aanwezige verkeerssituatie en over de noodzaak tot het nemen van een op die situatie toegesneden verkeersbesluit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb, is voorbereid en berust op onvoldoende feitelijke grondslag. 6.3 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 6.4 De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe wordt het volgende overwogen. 6.4.1 Na het bestreden besluit hebben verkeerstellingen plaatsgevonden, waarvan de resultaten zijn neergelegd in de Notities verkeerstellingen [a-weg] – [plaats B.] van 9 januari 2006 en van 21 juni 2006. Uit deze Notities blijkt dat in december 2005 en in april 2006 bij de [a-weg] snelheids- en intensiteitsmetingen met behulp van apparatuur zijn verricht. Bij de metingen zijn de normen van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) gehanteerd, welke volgen uit de Handreiking ‘Infrastructuur in uitvoering’ van 1998. Gebleken is dat bij beide metingen de verkeersdrukte ter plaatse onder de voor erftoegangs-wegen type II geldende norm van 2.500 vrt/dag blijft. Het percentage vrachtverkeer dat gebruik maakt van de [a-weg] blijft onder de norm van 5-10%. Geconcludeerd is dat de verkeersbewegingen op de [a-weg] zo gering zijn dat afsluiting van de [a-weg] niet in beeld kan komen. Verweerder heeft in zijn verweerschrift medegedeeld dat de metingen in december 2005 en april 2006 weergeven dat de [a-weg] niet wordt gebruikt als sluiproute. Voorts geven de metingen aan dat het vrachtverkeer dat gebruik maakt van de [a-weg] voornamelijk uit bestel- of vrachtauto’s bestaat met twee assen en dat dit vrachtverkeer plaatsvindt tussen 07.00-19.00 uur. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt alsnog afdoende feitelijk heeft onderbouwd. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het bestreden verkeersbesluit heeft kunnen komen. 7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit van 27 september 2005, kenmerk 2005005298; 3. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 27 september 2005 in stand blijven; 4. bepaalt dat de gemeente Midden-Delfland als rechtspersoon aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 138,--, vergoedt. IV. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse - van Rossum.