Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8276

Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-001829-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroep op (putatief) noodweerexces. In hoger beroep heeft de raadsman een beroep gedaan op (putatief) noodweerexces. Het hof heeft dit verweer verworpen. Gezien de feiten en omstandigheden uit het dossier en ter terechtzitting is gebleken, concludeert het hof dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd, het steken met een mes, in ieder geval niet noodzakelijk was. In het midden kan daarom blijven of daar toen sprake is geweest van een noodweersituatie. Ook van noodweerexces kan geen sprake zijn, nu het hanteren van het mes en de wijze waarop, niet kan worden beschouwd als een onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding van verdachte.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-001829-08 datum uitspraak: 22 juli 2008 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2008 in de strafzaak onder de parketnummers 13-447878-07 en 13-440357-07 (TUL) van het openbaar ministerie tegen H. P Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 maart 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2008. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg 10 maart 2008 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 11 oktober 2007 te Amsterdam opzettelijk Y. M. van het leven heeft beroofd, immers heeft hij met dat opzet meermalen met een vlindermes in de hals en de zij en de onderbuik van die M. gestoken en in de rug van die M. gesneden of gestoken, tengevolge waarvan voornoemde M. is overleden. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezengeachte levert op: doodslag. Strafbaarheid van de verdachte De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep opnieuw een beroep gedaan op (putatief) noodweerexces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een mes op zak had op de bewuste dag omdat hij een einde wilde maken aan pesterijen en vernederingen die hem eerder waren overkomen en dat hij die dag geprobeerd heeft zich te onttrekken aan confrontatie met het latere slachtoffer, R. H. en H. el A. Dat hij, toen hij buiten gekomen was, na een telefonisch verzoek daartoe van die H, op het schoolplein plotseling door die jongens werd omringd en niet alleen stevig is vastgepakt, maar ook stevig is geslagen en dat hij zich daartegen niet anders wist te verweren dan door wilde zwaaiende bewegingen te maken met het mes. Dat het hem niet mogelijk was weer terug in de school te gaan, omdat hij niet beschikte over een toegangspas van de school. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Het hof wil de raadsman in zijn betoog volgen dat verdachte enige tijd werd gepest op school, ook door een of meer van de jongens uit of rond bovenbedoelde groep. Ook wil het hof uitgaan van het feit dat verdachte op maandag 8 oktober 2007 door toedoen van een van deze jongens een brandwond in het gezicht heeft opgelopen. Evenzeer van de omstandigheid dat verdachte na een telefoontje van H. naar buiten is gegaan en ongewild op het schoolplein werd geconfronteerd met een aantal jongens die met hem, verdachte, wilden vechten en wellicht begonnen waren hem te omringen, vast te pakken en te slaan. Niet valt daarom uit te sluiten dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Niet blijkt echter dat het om iets anders ging dan geweld met de “blote vuist”, in ieder geval is niet gebleken van geweld met een of meer wapens. Dit is ook niet door of namens verdachte gesteld. Op geen enkele manier is gebleken dat verdachte verondersteld heeft dat zijn aanvallers daar toen beschikten over wapens. Niet valt in te zien waarom verdachte daar toen midden overdag op dat betrekkelijk drukke schoolplein niet de hulp van anderen heeft kunnen inroepen om weg te vluchten van dat schoolplein, waar dan ook naar toe. In ieder geval was daar toen onvoldoende reden om een mes te hanteren zoals verdachte heeft gedaan, een aantal malen steken toebrengen in het lichaam, onder meer de hals, van het slachtoffer. Dat er gestoken is, blijkt uit het rapport van Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, patholoog, dat inhoudt dat de aan het slachtoffer toegebrachte verwondingen steekkanalen hadden van respectievelijk 1 cm, 2,5 cm, 3,5 cm en 7 cm diepte. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat de wijze waarop verdachte zich daar toen heeft verdedigd, het steken met een mes, in ieder geval niet noodzakelijk was. In het midden kan daarom blijven of daar toen sprake is geweest van een noodweersituatie. Voor het geval het gevoerde betoog van de raadsman inhoudt dat verdachte door enige tijd te zijn gepest en vernederd en door op de bewuste dag weer geconfronteerd en aangevallen te worden door jongens die hem eerder hadden gepest en vernederd in een gemoedsbeweging is gekomen mede door zijn leeftijd, waardoor hij heeft mógen kiezen voor een onjuist wapen en een onjuiste wijze van hanteren van dit wapen, treft dat betoog evenmin doel. Als juist is hetgeen wordt gesteld met betrekking tot het pesten en vernederen van verdachte dan had hij hulp van zijn familie, die zeer begaan zijn met zijn wel en wee, of van de school moeten inroepen. Door dit na te laten en door te kiezen –tegen het verbod van de school en zijn vader in – voor het op zak hebben van een mes heeft hij verkeerde keuzes gemaakt. Deze keuzes zijn hem al was hij destijds pas 14 jaar oud, aan te rekenen. Het hanteren van dat mes door verdachte en de wijze waarop, was een onredelijke overschrijding van de grenzen van noodweer en kan in ieder geval niet beschouwd worden als een onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding van hem, verdachte. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het beroep van de raadsman op (putatief) noodweerexces. Er zijn voorts geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf en maatregel De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 11 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis en tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij als bijzondere voorwaarden gesteld dat verdachte gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding stelt en blijft van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt en dat verdachte dagbehandeling volgt bij de Bascule met de opdracht aan deze instelling hulp en steun aan verdachte verlenen. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij A. M. toegewezen tot een bedrag van EUR 3.329,76 en de vordering van de benadeelde partij H. M. toegewezen tot een bedrag van EUR 1200,-. Ten aanzien van beide laatste beslissingen is –kort gezegd- de maatregel als bedoel in art. 37 f Wetboek van Strafrecht opgelegd. De vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 21 juni 2007 van de kinderrechter te Amsterdam opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie heeft de rechtbank afgewezen. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 11 maanden met aftrek en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de toewijzing van EUR 3977,83 aan de benadeelde partij A. M. en toewijzing van EUR 1200 aan de benadeelde partij H. M, beide met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging zal worden afgewezen. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het steken met een vlindermes van een medeleerling tijdens een ruzie en daarmee het slachtoffer dodelijk verwond. Het hof vindt het uiterst laakbaar dat verdachte in een ruzie met een klasgenoot zich te weer heeft gesteld door middel van het trekken en gebruiken van een mes. Een dergelijke keuze draagt het risico in zich op ernstig of zelfs dodelijk letsel, zoals hier inderdaad is toegebracht. Verdachte heeft door zijn gewelddadig handelen het vertrouwen geschonden van zowel ouders, leerlingen als leerkrachten dat de school een veilige plek is, waar kinderen zich in een pedagogisch klimaat tot verantwoordelijke volwassenen kunnen ontwikkelen. Door het onderhavige feit is de rechtsorde ernstig geschokt. Verdachte heeft bijgedragen aan vergroting van de reeds bestaande gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het slachtoffer is op jeugdige leeftijd zijn leven ontnomen en aan de nabestaanden is onherstelbaar zeer groot leed toegebracht. Dit blijkt ook uit de door een broer van het slachtoffer afgelegde verklaring. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 juni 2008 is verdachte eerder veroordeeld. Het hof heeft tevens acht geslagen op de verdachte betreffende rapporten, te weten: - Een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 februari 2007 opgemaakt door E. Mes, raadsonderzoeker. - Het rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 7 november 2007 opgemaakt door Dr. M. Wiznitzer. - Het rapport van Bureau jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam van 3 januari 2008 opgemaakt door A. Perini, jeugdreclasseerder en P. Tim, gedragsdeskundige. - Een rapport van Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein, van 28 januari 2008, opgemaakt door drs. Ph.L. Teepe, kinder- en jeugdpsychiater en drs. P.P.L.J. Wentink, GZ-psycholoog. - De voortgangsrapportage Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein van juli 2008. Voorts heeft het hof gelet op hetgeen vorenbedoelde Wentink, Teepe en Perini ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren hebben gebracht. De motivering van de rechtbank van de straf en maatregel (7) in het vonnis waarvan beroep, in de laatste alinea op bladzijde 10 en bladzijde 11 van het vonnis, acht het hof nog steeds juist, ook als in aanmerking genomen wordt hetgeen na het vonnis nog bekend is geworden over de persoon van de verdachte. Het hof verenigt zich hiermee en beschouwt dat deel van het vonnis als hier ingelast. (Overigens met dien verstande dat in plaats van “een jaar”, in de laatste alinea op bladzijde 11, 12 maanden wordt gelezen). Ook acht het hof de door de rechtbank opgelegde jeugddetentie en de voorwaardelijk opgelegde maatregel passend en geboden. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de deskundigen van een onjuiste weergave van de feiten zijn uitgegaan en dat zij - zakelijke weergegeven- een te rooskleurig beeld van verdachte voor ogen hadden. Voorts is de kans op herhaling van een gewelddadig feit gelet op de persoonlijkheid van verdachte reëel, zodat een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt gevergd, aldus de advocaat-generaal. Het hof zal echter evenals de rechtbank niet een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, omdat de deskundigen Teepe en Wentink hebben verklaard dat zelfs al zou de toedracht van de gebeurtenissen rond het strafbare feit anders en minder bedreigend voor verdachte zijn geweest dan in de toedracht die zij als uitgangspunt lijken te hebben genomen, zij toch bij hun conclusies blijven dat – zakelijk weergegeven – een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen gelet op de poliklinische mogelijkheden voor verdachte na afloop van de jeugddetentie, niet geboden is. Hierbij is van belang dat de deskundige Perini, blijkens haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, al de nodige stappen heeft gezet om deze behandeling van de verdachte na afloop van de detentie te doen starten. Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van het onherroepelijk geworden vonnis van de Kinderrechter te Amsterdam van 21 juni 2007, in de zaak met parketnummer 13-440357-07, waarbij de verdachte ter zake van een door hem gepleegd strafbaar feit is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uur subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar vóór het einde waarvan, kort samengevat, de verdachte zich niet behoorde schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Blijkens de daarbij behorende akte is de mededeling betreffende voornoemd vonnis op 5 september 2007 aan verdachte in persoon uitgereikt. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit arrest. Het hof zal de advocaat-generaal in haar vordering echter volgen en de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. Vordering van de benadeelde partij A. M. De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde. De vordering is in eerste aanleg tot een bedrag van € 3.329,76 toegewezen. Namens deze benadeelde partij heeft mr. M. Spruit naar voren gebracht dat zijn cliënt zich neerlegt bij de beslissing in het vonnis in eerste aanleg. De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij A. M. van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Vordering van de benadeelde partij H. M. De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde. De gehele vordering is in eerste aanleg toegewezen. De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij H. M. van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 11 (elf) maanden. Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht. Legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, ook als die zouden inhouden een dagbehandeling bij de Bascule, zolang Bureau Jeugdzorg dit nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde. Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 jaren. Wijst af de vordering van het openbaar ministerie Amsterdam van 17 oktober 2007, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 21 juni 2007 met parketnummer 13-440357-07 voorwaardelijk opgelegde 30 uur werkstraf, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Ten aanzien van de benadeelde partij A. M.: Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan A. M., wonende te Amsterdam, een bedrag van EUR 3.329,67 (drieduizend driehonderdnegenentwintig euro en zevenenzestig cent), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 3.329,67 (drieduizend driehonderdnegenentwintig euro en zevenenzestig cent), zulks ten behoeve van A. M.. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 67 (zevenenzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen ten opzichte van A. M, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Ten aanzien van de benadeelde partij H. M.: Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan H. M, wonende te Amsterdam, een bedrag van EUR 1.200,00 (duizend tweehonderd euro), vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.200,00 (duizend tweehonderd euro), zulks ten behoeve van H. M. Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 24 (vierentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft. Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen aan H. M, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen. Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.G.W. Willems-Morsink, mr. N. van Wijnen-Vergeer, en mr. M.E.A. Wildenburg in tegenwoordigheid van mr. M. ter Riet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2008. Mr. Van Wijnen-Vergeer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.