Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8335

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707553/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 4 juli 2006 heeft de burgemeester van Venlo (hierna: de burgemeester) de aan [appellante] verleende exploitatievergunning voor [hotel] gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de exploitatievergunning) ingetrokken. Bij besluit van dezelfde datum heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) de aan [appellante] verleende drank- en horecavergunning voor dat hotel (hierna: de drank- en horecavergunning) ingetrokken.


Uitspraak

200707553/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/34 en 07/36 van de rechtbank Roermond van 25 september 2007 in het geding tussen: [appellante] en de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Venlo. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 juli 2006 heeft de burgemeester van Venlo (hierna: de burgemeester) de aan [appellante] verleende exploitatievergunning voor [hotel] gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de exploitatievergunning) ingetrokken. Bij besluit van dezelfde datum heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) de aan [appellante] verleende drank- en horecavergunning voor dat hotel (hierna: de drank- en horecavergunning) ingetrokken. Bij besluiten verzonden op 28 november 2006 hebben de burgemeester onderscheidenlijk het college de door [appellante] tegen de besluiten van 4 juli 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De burgemeester en het college hebben verweerschriften ingediend. Bij brief van 24 april 2008 heeft [appellante] de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, en de burgemeester en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar in dienst van de gemeente Venlo, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob), kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Ingevolge het derde lid wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van: a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven, b. ingeval van vermoeden de ernst daarvan, c. de aard van de relatie en d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het derde lid, indien: a. hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan, b. hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of c. een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat. Ingevolge het vijfde lid vindt de weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, slechts plaats indien deze evenredig is met: a. de mate van het gevaar en b. voor zover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten. Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 30, derde lid, de weigering van betrokkene om een formulier als bedoeld in artikel 30, eerste lid, volledig in te vullen, aangemerkt als een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder d, kan een vergunning worden ingetrokken indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob. Ingevolge artikel 2:22 van de Algemene Plaatselijke Verordening Venlo (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een inrichting te exploiteren. Ingevolge artikel 2:27, eerste lid, aanhef en onder g, voor zover thans van belang, kan het bevoegd gezag de vergunning intrekken indien er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob. 2.2. Naar aanleiding van door [appellant] ingediende - en nadien ingetrokken - aanvragen om achtereenvolgens een drank- en horecavergunning en een exploitatievergunning heeft het college het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) verzocht een advies uit te brengen. Het Bureau heeft een adviesrapport uitgebracht op 26 april 2006 (hierna: het advies). Het college heeft [appellant] de gelegenheid geboden het advies in te zien op 31 mei 2006. Bij afzonderlijke, in bezwaar gehandhaafde, besluiten van 4 juli 2006 hebben de burgemeester en het college besloten de exploitatievergunning onderscheidenlijk de drank- en horecavergunning van [appellant] in te trekken. Niet in geding is dat de intrekking van de drank- en horecavergunning en de exploitatievergunning uitsluitend tot gevolg heeft dat hotel "Rembrandt" (hierna: het hotel) niet gebruikt mag worden voor het tegen betaling verstrekken/gebruiken van enigerlei eetwaren en/of (alcoholhoudende) dranken. 2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester en het college het advies van het Bureau aan hun besluiten ten grondslag hebben mogen leggen. Zij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat dit advies onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en bestrijdt de juistheid van de hierin neergelegde conclusies. Volgens [appellant] wordt er in het advies ten onrechte van uit gegaan dat tussen haar en [eigenaar] een onderlinge verwevenheid, economische eenheid of zakelijk samenwerkingsverband bestaat. De enige zakelijke band die zij met [eigenaar] heeft, bestaat daaruit dat zij het hotel aan de [locatie] te [plaats] exploiteert in een pand dat in eigendom toebehoort aan [eigenaar] en dat zij van hem huurt, aldus [appellant]. Zij betoogt dat de door [eigenaar] gepleegde overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, ten onrechte aan haar worden tegengeworpen. De omstandigheid dat aan haar zelf eenmaal een boete is opgelegd wegens het in strijd met de DHW niet aanwezig zijn van leidinggevend personeel in haar horecagelegenheid, biedt volgens [appellant] onvoldoende grond voor het in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet bibob bedoelde vermoeden. In het advies wordt volgens haar ten onrechte vermeld dat in de betrokken horecagelegenheid sprake is van schijnbeheer en dat niet zij maar [eigenaar] de feitelijke exploitant is. 2.3.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisgenomen van het advies. 2.3.2. In het advies heeft het Bureau geconcludeerd dat sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de drank- en horecavergunning en de exploitatievergunning mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Aan dit advies ligt een onderzoek van het Bureau ten grondslag waaruit is gebleken dat [eigenaar] wegens drugshandel en wapenbezit is veroordeeld. Gelet op de aard van het tussen [appellant] en [eigenaar] bestaande zakelijke samenwerkingsverband en het soort strafbare feiten hebben de burgemeester en het college zich - in navolging van het advies van het Bureau - op het standpunt gesteld dat er ernstig gevaar bestaat dat de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Op grond hiervan hebben de burgemeester en het college besloten deze vergunningen in te trekken. 2.3.3. Met de rechtbank ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft betoogd geen grond voor het oordeel dat de burgemeester en het college ten onrechte hebben aangenomen dat het onderzoek naar de feiten op basis waarvan het advies tot stand is gekomen onzorgvuldig was. Voorts heeft de rechtbank in het betoog van [appellant] terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het advies feitelijke onjuistheden bevat. 2.3.4. Gebleken is dat in de periode van 8 maart 2000 tot november 2001 en de periode van 26 augustus 2003 tot 1 juli 2004 het hotel door [appellant] en [eigenaar] gezamenlijk als vennoten in een vennootschap onder firma werd geëxploiteerd. Sindsdien staat het hotel als eenmanszaak, gedreven door [appellant], in het Handelsregister ingeschreven. Vaststaat dat [appellant] en [eigenaar] van 26 augustus 2003 tot 31 december 2003 gezamenlijk als vennoten in een [café] in [plaats] exploiteerden. Vaststaat verder dat [eigenaar] eigenaar is van het pand, waarin [appellant] thans het hotel exploiteert. Niet is gebleken van een schriftelijke huur- of exploitatieovereenkomst tussen hem en [appellant]. Gebleken is voorts dat een tweetal geldleningen - waaronder één van de leverancier van de in het hotel geplaatste speelautomaten - ten behoeve van de exploitatie van het hotel zijn aangegaan door [eigenaar] en dat een bankrekening van het hotel (mede) op zijn naam staat. Gelet op deze feiten in onderlinge samenhang bezien, waaruit onder meer blijkt dat [eigenaar] zeggenschap heeft bij de exploitatie van het hotel, hebben de burgemeester en het college op goede gronden aangenomen dat tussen [appellant] en [eigenaar] een zakelijk samenwerkingsverband bestaat, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet bibob. 2.3.5. De door de rechtbank bij haar oordeel in aanmerking genomen strafbare feiten hebben betrekking op Opiumwetdelicten en vuurwapenbezit. Gelet op de aard van deze misdrijven, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de burgemeester en het college hebben mogen concluderen dat sprake is van een ernstig gevaar dat de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning (mede) worden en/of zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. 2.3.6. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat is voldaan aan de vereisten wat betreft de mate van gevaar en de relatie van [appellant] tot de strafbare feiten, neergelegd in artikel 3, derde en vierde lid, van de Wet bibob en dat de burgemeester en het college de drank- en horecavergunning en exploitatievergunning in redelijkheid hebben kunnen intrekken. De overige gronden van het hoger beroep van [appellant] behoeven gelet hierop geen bespreking. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom     w.g. Van Hardeveld Voorzitter          ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 312-546.