Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8337

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707906/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 juni 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand buiten behandeling gelaten.


Uitspraak

200707906/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2941 van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2007 in het geding tussen: [appellant] en de raad voor rechtsbijstand Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juni 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand buiten behandeling gelaten. Bij besluit van 21 april 2006 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 oktober 2007, verzonden op 5 oktober 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2007, hoger beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2007, waar uitsluitend [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.S. Pen, advocaat te Amsterdam, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien: a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of (…) c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Ingevolge het vierde lid wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 2.2. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand, ten tijde van belang, wordt bij de aanvraag om een toevoeging een door de burgemeester van de woonplaats van de rechtzoekende kosteloos af te geven verklaring overgelegd. Indien de verklaring niet kan worden afgegeven op grond van het feit dat de aanvrager overeenkomstig de bepalingen van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet als ingezetene in de basisadministratie is ingeschreven, legt deze zoveel mogelijk overeenkomstige bescheiden over. Ingevolge het vierde lid, ten tijde van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde verklaring en de daarbij over te leggen bewijsstukken, alsmede omtrent het bij wege van steekproef opvragen door de raad van gegevens bij de administratie der belastingen. Deze regels kunnen inhouden dat in bepaalde gevallen met een andere dan de in het eerste lid bedoelde verklaring volstaan kan worden. Ingevolge artikel 13, vijfde lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand, ten tijde van belang, stelt onze minister nadere regels omtrent de bescheiden die de rechtzoekende bij het aanvragen van de verklaring moet overleggen, en de indiening van de verklaring en de daarbij behorende bescheiden bij het bureau rechtsbijstandvoorziening. Ingevolge artikel 5 van de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden (hierna: de Regeling), ten tijde van belang, worden bij de verklaring kopieën van de in artikel 2, tweede lid, onder a, b en c bedoelde bewijsstukken overgelegd. Desgewenst kan het bureau rechtsbijstandvoorziening verlangen dat aanvullende bescheiden worden overgelegd. Ingevolge artikel 2 van de Regeling legt de rechtzoekende bij de aanvraag over de meest recente, originele bewijsstukken ten aanzien van de op het formulier verstrekte gegevens. Als bewijsstukken worden onder meer aangemerkt: a. loonstrook; b. bewijs van betaling van een uitkering krachtens een sociale verzekerings- of voorzieningsregeling danwel krachtens een pensioenregeling; c. ontvangstbewijzen of dagafschriften, waaruit blijkt van andere inkomsten dan inkomen als hiervoor onder a en b bedoeld; (…). 2.3. De aanvraag om toevoeging die is ingediend op 29 maart 2005, heeft betrekking op een bij de rechtbank 's-Gravenhage te voeren procedure tegen de staat der Nederlanden wegens onrechtmatige executie van een vrijheidsstraf. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit de aanvraag niet te behandelen heeft de raad ten grondslag gelegd dat [appellant] geen verklaring omtrent inkomen en vermogen (hierna: VIV) heeft overgelegd waaruit het vermogen van hem en een eventuele partner zou kunnen blijken. Voorts heeft de raad in het besluit van 21 april 2006 overwogen dat [appellant] evenmin bij zijn bezwaarschrift en tijdens de in dat kader gehouden hoorzitting nog financiële gegevens heeft overgelegd. 2.4. De rechtbank heeft overwogen dat een VIV nodig is voor de beslissing op de aanvraag omdat de raad inzicht moet kunnen krijgen in de vermogenssituatie van [appellant]. Dat, naar [appellant] stelt, een dergelijk document in Duitsland niet bestaat laat onverlet dat op [appellant], als aanvrager, de verantwoordelijkheid rust gegevens als vorenbedoeld over te leggen. 2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank door te overwegen dat een VIV voor de beslissing op de aanvraag nodig is, voorbij is gegaan aan zijn stelling dat Duitsland geen VIV of daarmee vergelijkbaar document kent en dat de rechtbank derhalve van hem iets verlangt, waaraan niet kan worden voldaan. Verder betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij verzuimd heeft andere stukken over te leggen waaruit zijn burgerlijke staat en vermogenspositie blijkt. In dat verband voert hij aan dat de raad niet gespecificeerd heeft welke gegevens nodig waren en dat hij de raad heeft aangeboden alle beschikbare gegevens te verschaffen. Ten slotte betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat hem wel een toevoeging is verleend voor het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank in de zaak waarop zijn aanvraag om toevoeging van 29 maart 2005 betrekking heeft. Hij stelt dat hij bij de aanvraag voor die wel verleende toevoeging dezelfde gegevens heeft overgelegd. 2.6. Ook al kent Duitsland geen met een VIV vergelijkbaar document, de Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat op [appellant], als aanvrager, in dat geval de verantwoordelijkheid rust vergelijkbare gegevens omtrent inkomen en vermogen over te leggen. De raad heeft [appellant] bij brief van 14 april 2005 medegedeeld dat de door hem ingediende aanvraag onvolledig is en hem verzocht de daarin genoemde gegevens voor 12 mei 2005 aan de raad te zenden. Gelet daarop heeft de raad, anders dan [appellant] betoogt, voldoende gespecificeerd welke gegevens nodig waren. Dat [appellant] heeft aangeboden alsnog de verlangde gegevens te verschaffen leidt niet tot het door hem beoogde doel, nu hij de benodigde gegevens niet binnen de hem door de raad gestelde termijn heeft verstrekt en deze, zoals de raad terecht heeft vastgesteld, evenmin in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 1 juni 2005 heeft overgelegd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. [appellant] heeft terecht betoogd dat de rechtbank ten onrechte niet op het door hem gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel is ingegaan. Niettemin bestaat geen grond de aangevallen uitspraak om die reden te vernietigen omdat de omstandigheid dat voor de behandeling van het desbetreffende hoger beroep wel een toevoeging is verleend, wat daar ook van zij, onverlet laat dat de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, terecht heeft overwogen dat de raad de door [appellant] op 29 maart 2005 ingediende aanvraag buiten handeling heeft mogen laten. Het hoger beroep slaagt niet. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden, te worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat. w.g. Mouton       w.g. Graat Voorzitter          ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 307.