Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8339

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708396/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 februari 2005 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een horecavestiging aan de rand van het Heemraadsplein ter plaatse van de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200708396/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant A], wonend te [woonplaats] en [appellant B], wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1789 van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2007 in het geding tussen: [appellanten] en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 februari 2005 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven (hierna: het dagelijks bestuur) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een horecavestiging aan de rand van het Heemraadsplein ter plaatse van de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 oktober 2007, verzonden op 24 oktober 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 maart 2007 vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur opnieuw op het gemaakte bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 december 2008. Bij besluit van 3 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van [appellanten] tegen het besluit van 7 februari 2005 opnieuw ongegrond verklaard. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2008, waar [appellant A] in persoon, bijgestaan door mr. W. Kattouw, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een visrestaurant op het perceel. Het visrestaurant vervangt de mobiele viskraam die op het perceel stond. 2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Middelland" rust op het perceel de bestemming "Groenaanleg II". Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan. Om het visrestaurant te kunnen bouwen heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. 2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het eerste lid van artikel 19 met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Daar wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of een intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. 2.4. Ten tijde van het nemen van het besluit van 27 maart 2007 gold de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: gedeputeerde staten) vastgestelde lijst met categorieën van gevallen, gepubliceerd in het Provinciaal Blad van Zuid-Holland van 21 december 2006 (hierna: de Provinciale Lijst). Volgens het in deze lijst opgenomen onderdeel B "Bijzondere verklaring van geen bezwaar", onder 2, wordt onder meer op voorhand een verklaring van geen bezwaar verleend voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levenbeschouwelijke aard (scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken e.d.) in stedelijk gebied. 2.4.1. Het visrestaurant is een horecavestiging gelegen in het stedelijk gebied en voldoet daarmee aan de criteria van de Provinciale Lijst, zoals [appellanten] ter zitting hebben erkend. Het dagelijks bestuur was derhalve bevoegd tot het verlenen van de vrijstelling. 2.5. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur het perceel ten onrechte als stadscentrum in ruime zin heeft aangemerkt in de zin van het door de Provincie Zuid-Holland en de Stadsregio Rotterdam in 2005 opgestelde structuur- en streekplan: "Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (hierna: RR 2020)", faalt. Het perceel ligt in het plangebied dat op de plankaart is aangeduid als te ontwikkelen stad- en dorpsgebied. Daaruit blijkt, zoals het dagelijks bestuur terecht heeft aangegeven, dat er in dit gebied nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Gelet op de locatie binnen het geheel van het stedelijk gebied van Rotterdam, valt niet in te zien waarom het dagelijks bestuur het perceel niet heeft mogen rekenen als behorend tot het stadscentrum in ruime zin als bedoel in RR 2020. De omstandigheid dat Delfshaven een zelfstandige deelgemeente is, vormt onvoldoende grond voor een tegengesteld oordeel. 2.6. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. 2.6.1. Ook dit betoog faalt. In het stuk "Viskiosk Heemraadsplein. Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de viskiosk ter hoogte van het Heemraadsplein, definitieve versie 26 januari 2007", dat dient als ruimtelijke onderbouwing heeft het dagelijks bestuur verwezen naar het RR 2020, alsmede naar plannen van de deelgemeente Delfshaven, zoals de "Horecanota Delfshaven", de "Ruimtelijke economische visie Delfshaven" en het beleidsplan "Buitenruimte Delfshaven". Het realiseren van een visrestaurant op het perceel is in overeenstemming met deze plannen. Voorts is in het ontwerp-bestemmingsplan "Middelland/het Nieuwe Westen" het perceel bestemd als "Horeca" en is bebouwing met een maximale hoogte van een bouwlaag toegestaan. Hiermee is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, voldaan aan de aan een goede ruimtelijke onderbouwing te stellen eisen. 2.7. Voor zover [appellanten] tevens betogen dat het dagelijks bestuur bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling hun belangen onvoldoende heeft meegewogen, is dit betoog tevergeefs. Het dagelijks bestuur heeft bij zijn besluit van 27 maart 2007 meegewogen in hoeverre de privacy van omwonenden - waartoe [appellanten] behoren - en in het verlengde daarvan het zicht vanuit de woning, door de afstand tussen het visrestaurant en de omringende huizen, wordt aangetast. Het is tot de conclusie gekomen dat de aantasting niet zodanig is dat medewerking aan het bouwplan zou moeten worden geweigerd. Daarbij is in aanmerking genomen dat het visrestaurant is gelegen in een binnenstedelijke locatie, waarbij omwonenden rekening moeten houden met enige beperkingen. Het dagelijks bestuur heeft voorts meegewogen wat de effecten van het visrestaurant voor de omgeving en omwonenden, zijn. Daarbij heeft het waarde mogen hechten aan de positieve invloed die het visrestaurant op de veiligheid en verblijfskwaliteit van het plein zou kunnen hebben. Dat, naar [appellanten] stellen, in de praktijk zou zijn gebleken dat de veiligheid in het gebied en op het plein niet is vergroot, staat daar los van. Het betoog van [appellant A] dat er sprake is van stankoverlast, is pas voor het eerst ter zitting in hoger beroep aangevoerd. Niet valt in te zien waarom hij dit niet eerder dan ter zitting heeft kunnen inbrengen, zodat het dagelijks bestuur daarop naar behoren had kunnen reageren. Dit bezwaar dient daarom vanuit het oogpunt van een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, wordt het besluit van 3 juni 2008 tevens geacht voorwerp te zijn van het geding in hoger beroep. 2.10. Bij dit besluit heeft het dagelijks bestuur gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [appellanten] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 7 februari 2005 opnieuw ongegrond verklaard en op grond van artikel 2.5.30 van de bouwverordening Rotterdam (hierna: bouwverordening) vrijstelling verleend van de parkeernorm. 2.10.1. Aan het besluit ligt het positieve welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam van 27 november 2007 ten grondslag. Ter zitting hebben [appellanten] verklaard dat het welstandsaspect niet langer wordt bestreden, zodat dit buiten beschouwing kan worden gelaten. Het dagelijks bestuur is voorts van oordeel dat met de realisering van het visrestaurant een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid, dat een vrijstelling van artikel 2.5.30 van de bouwverordening rechtvaardigt. 2.10.2. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte, bestemd voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, dan wel, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en of lossen van goederen, daartoe aanleiding geeft, in deze behoefte in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende terrein in voldoende mate zijn voorzien. Ingevolge het vierde lid van artikel 2.5.30, aanhef en onder d, kunnen burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid. 2.10.3. Niet in geschil is dat de parkeernorm voor het visrestaurant één parkeerplaats bedraagt. [appellanten] betogen dat geen sprake is van een bijzonder gemeentelijk belang. 2.10.4. Dit betoog faalt. Anders dan [appellanten] betogen ziet het in artikel 2.5.30 vierde lid, aanhef en onder d, van de bouwverordening genoemde bijzondere gemeentelijke belang niet alleen op situaties waarin het gaat om parkeerruimte bij gemeentelijke instellingen. Het artikel ziet ook op situaties waarin de gemeente een bepaalde ontwikkeling uit economisch oogpunt of oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving wenselijk acht. In de motivering die het dagelijks bestuur aan de vrijstelling ten grondslag heeft gelegd, heeft het gewezen op het belang van het visrestaurant in het kader van het revitaliseringproject ter verbetering van de kwaliteit en de continuïteit van het voorzieningenlint aan de Nieuwe Binnenweg, waaraan het Heemraadsplein is gelegen. Hiermee is een bijzonder gemeentelijk belang gegeven. Nu de parkeernorm één parkeerplaats betreft en uit tellingen is gebleken dat in het gebied rondom het visrestaurant voldoende openbare parkeerplaatsen zijn, heeft het dagelijks bestuur, bij afweging van de belangen, in redelijkheid vrijstelling van artikel 2.5.30 van de bouwverordening kunnen verlenen. 2.11. Het beroep tegen het besluit van 3 juni 2008 is ongegrond. 2.12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. verklaart het beroep van [appellanten] tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven van 3 juni 2008, kenmerk //20070859/08.6456 ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Steinebach-de Wit voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 328-567.