Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8340

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708401/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn (hierna: het college), voor zover hier van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen het parkeren in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan op het terrein van het Hunebedcentrum, gevestigd te Borger.


Uitspraak

200708401/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: Het Hunebedcentrum, gevestigd te Borger, gemeente Borger-Odoorn, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/324 van de rechtbank Assen van 22 oktober 2007 in het geding tussen: de Stichting Leefbaar Noord-Oost Borger, gevestigd te Borger en het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn (hierna: het college), voor zover hier van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen het parkeren in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan op het terrein van het Hunebedcentrum, gevestigd te Borger. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college het daartegen door de Stichting Leefbaar Noord-Oost Borger (hierna: de stichting) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 oktober 2007, verzonden op 24 oktober 2007, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaarschrift van de stichting te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het Hunebedcentrum bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2007, hoger beroep ingesteld. Bij besluit van 3 maart 2008 heeft het college het door de stichting gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 april 2006 alsnog gegrond verklaard en het Hunebedcentrum onder oplegging van een dwangsom gelast de strijdigheid met de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften op te heffen, door maatregelen te nemen die het parkeren van meer dan het maximale toegestane aantal auto's op de daarvoor bestemde parkeerterreinen tegengaan. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de stichting een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Deze is aan de andere partijen toegezonden. De stichting heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2008, waar het Hunebedcentrum, vertegenwoordigd door H. Klompmaker, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Rietberg, advocaat te Groningen, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord de stichting, vertegenwoordigd door J.H. Dubbelboer. 2. Overwegingen 2.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de voorschriften (hierna: planvoorschriften) van het bestemmingsplan "Nationaal Hunebedden Informatiecentrum" (hierna: het bestemmingsplan), voor zover hier van belang, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor museale voorzieningen bestemd voor de volgende doeleinden: parkeerterrein voor maximaal 60 personenauto's, voor zover op de plankaart aangeduid als "parkeerterrein". Onder parkeerterrein is tevens een op- en uitstapplaats voor bussen begrepen. De 60 parkeerplaatsen worden volgens de op de plankaart aangegeven aantallen gerealiseerd. Blijkens de plankaart is op het terrein van het Hunebedcentrum aan de zijde van de Bronnegerstraat ruimte gereserveerd voor 10 personenauto's ten behoeve van het personeel en aan de zijde van de Hunebedstraat 50 parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers van het centrum. Ingevolge het derde lid is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het eerste lid gegeven doeleindenomschrijving. 2.2. Het Hunebedcentrum betoogt dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de weigering handhavend op te treden tegen mogelijke overschrijding van de parkeervoorschriften gegrond heeft verklaard. Daartoe heeft het aangevoerd dat, gelet op de onvoorspelbaarheid van het aantal bezoekers en de wijze waarop zij naar het Hunebedcentrum komen, een klaarblijkelijk gevaar van overtreding van de parkeervoorschriften niet op zeer korte termijn te verwachten is. 2.3. Artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften in samenhang met de bijbehorende plankaart, bepaalt dat het parkeerterrein op zodanige wijze dient te worden ingericht dat voor niet meer dan 60 personenauto's een parkeerplaats beschikbaar is. Hiermee geeft artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften een voldoende concreet en bepaald criterium voor het oordeel dat het gebruik van het parkeerterrein door méér dan 60 personenauto's in strijd is met de gegeven bestemming en derhalve verboden op grond van het in artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften opgenomen gebruiksverbod. 2.3.1. De rechtbank heeft aan de hand van de door de stichting ingebrachte stukken, en zoals ook ter zitting door het Hunebedcentrum en het college is erkend, terecht overwogen dat voldoende is aangetoond dat er in de jaren 2005 en 2006 op sommige momenten meer dan het toegestane aantal auto's op het terrein van het Hunebedcentrum stonden geparkeerd, zodat sprake is geweest van overtreding van het in artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod en het college terzake handhavend kon optreden. De rechtbank heeft voorts terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat zonder nadere maatregelen en/of toezicht in de toekomst deze overtredingen niet meer zullen voorkomen. Het college is derhalve bevoegd ter voorkoming van herhaling van de overtreding als bedoeld in artikel 5:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan het Hunebedcentrum een last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank heeft dan ook de in bezwaar gehandhaafde weigering handhavend op te treden, terecht wegens schending van artikel 7:12 van de Awb vernietigd. Het betoog faalt. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Bij besluit van 3 maart 2008 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door de stichting gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 april 2006 alsnog gegrond verklaard en het Hunebedcentrum onder oplegging van een dwangsom gelast de strijdigheid met artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften op te heffen, door maatregelen te nemen die het parkeren van meer dan het maximale toegestane aantal auto's op de daarvoor bestemde parkeerterreinen binnen het bestemmingsplan tegengaan. 2.6. Het besluit van 3 maart 2008 wordt, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding in hoger beroep. 2.7. De Afdeling begrijpt dit besluit aldus dat daarbij het Hunebedcentrum is opgedragen effectieve maatregelen te nemen om te voorkomen dat het in artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften neergelegde gebruiksverbod wordt overtreden. Hieraan is voldaan indien het Hunebedcentrum het parkeerterrein zodanig inricht dat feitelijk niet meer dan 60 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Gelet op het hiervoor onder 2.3.1. overwogene was het college, anders dan het Hunebedcentrum heeft betoogd, bevoegd de last onder dwangsom op te leggen. 2.7.1. Ter zitting is toegelicht dat het Hunebedcentrum inmiddels effectieve maatregelen heeft genomen, zodat het parkeren van meer dan 60 personenauto's op het parkeerterrein van het Hunebedcentrum niet mogelijk is. Het parkeerterrein is thans dan ook conform de voorschriften van het bestemmingsplan ingericht, zodat aan de opgelegde last is voldaan. Voor zover het Hunebedcentrum vreest dat het een dwangsom verbeurt, indien in de toekomst tegen de verwachting in toch meer dan het maximale toegestane aantal van 60 personenauto's op het terrein van het Hunebedcentrum wordt geparkeerd, is deze vrees ongegrond, nu, zolang het parkeerterrein blijft ingericht conform de voorschriften van het bestemmingsplan, het Hunebedcentrum in die situatie niet kan worden aangemerkt als overtreder van het gebruiksverbod van artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften. 2.7.2. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. verklaart het beroep van het Hunebedcentrum tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn van 3 maart 2008, kenmerk 2394, ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Steinebach-de Wit Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 328-567.