Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8342

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709004/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 december 2006, voor zover thans van belang, heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bovast B.V. (hierna: Bovast) medegedeeld dat de kosten van het toepassen van bestuursdwang vanwege het ontmantelen van een illegale hennepkwekerij op 6 juli 2006 in het pand aan de Berkelselaan 93-B te Rotterdam op haar worden verhaald.


Uitspraak

200709004/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bovast B.V., gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1936 van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2007 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bovast B.V. en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 december 2006, voor zover thans van belang, heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord (hierna: het dagelijks bestuur) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bovast B.V. (hierna: Bovast) medegedeeld dat de kosten van het toepassen van bestuursdwang vanwege het ontmantelen van een illegale hennepkwekerij op 6 juli 2006 in het pand aan de [locatie] te Rotterdam op haar worden verhaald. Bij besluit van 23 april 2007 heeft het dagelijks bestuur het door Bovast daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 12 november 2007, verzonden op 16 november 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door Bovast daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Bovast bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2008, waar Bovast, vertegenwoordigd door mr. B. van der Eijk, advocaat te Capelle aan den IJssel, en vergezeld door [directeur] van haar enige aandeelhouder/bestuurder, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het bezwaar is namens Bovast ingediend door [directeur]. Bij aangetekend verzonden brief van 29 december 2006 heeft het dagelijks bestuur [directeur] verzocht om vóór 12 januari 2007 een bewijs toe te sturen waaruit blijkt dat hij zelfstandig bevoegd is om namens Bovast een bezwaarschrift in te dienen. Het dagelijks bestuur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [directeur] niet binnen de gestelde termijn een dergelijk bewijs heeft overgelegd. 2.2. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Ingevolge artikel 6:6 kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. 2.3. Bovast betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van [directeur] een bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid mocht worden verlangd. Daarbij voert zij aan dat artikel 2:1 van de Awb niet ziet op het geval waarin een bezwaarschrift namens een vennootschap is ingediend door een persoon die wettelijk en statutair bevoegd is om de vennootschap te vertegenwoordigen. 2.3.1. Dit betoog faalt. Wanneer de ondertekenaar van een bezwaarschrift het oogmerk heeft niet voor zichzelf, maar voor een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon bezwaar te maken, dient van de bevoegdheid tot het indienen van een bezwaarschrift te blijken. Het behoort tot de eisen van een behoorlijke procesvoering dat buiten twijfel is wie als de aanlegger van een bezwaarprocedure moet worden aangemerkt en voorkomen dient te worden dat natuurlijke personen en rechtspersonen tegen hun wens bij een procedure worden betrokken. Derhalve is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat, teneinde deze bevoegdheid vast te stellen, op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb kan worden verlangd dat de ondertekenaar van een bezwaarschrift zijn bevoegdheid aantoont, ook wanneer deze een beweerdelijk wettelijk of statutair vertegenwoordiger is. 2.3.2. Daartoe is niet voldoende dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid is vermeld in het handelsregister en dat een bestuursorgaan deze informatie uit eigen beweging kan verkrijgen. Evenmin is daartoe voldoende dat een bestuursorgaan bij de adressering van zijn eerdere correspondentie zelf een bepaalde persoon als vertegenwoordiger van een vennootschap heeft geaccepteerd, aangezien niet is uit te sluiten dat die persoon ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift niet bevoegd was de betrokken vennootschap te vertegenwoordigen. Het was aan [directeur] om op het verzoek van het dagelijks bestuur zijn bevoegdheid aan te tonen binnen de daartoe gestelde termijn. 2.4. Bovast stelt dat de hiervoor onder 2.1 genoemde brief [directeur] niet heeft bereikt en dat hij evenmin een kennisgeving heeft ontvangen dat de brief op het postkantoor kon worden afgehaald. Bovast betoogt in dat verband dat het enkel aangetekend versturen van een poststuk niet de meest betrouwbare manier is om er zeker van te zijn dat de geadresseerde wordt bereikt en dat de rechtbank derhalve heeft miskend dat de wijze van verzending in dit geval voor risico van de verzender dient te komen. 2.4.1. Dit betoog faalt eveneens. Vaststaat dat de hiervoor onder 2.1 genoemde brief op 29 december 2006 aangetekend naar het juiste adres van [directeur] is verzonden, maar daar tevergeefs is aangeboden. In een dergelijk geval wordt door TPG Post de kennisgeving achtergelaten dat de brief op het postkantoor kan worden afgehaald. De brief is vervolgens niet afgehaald, waarna deze op 29 januari 2007 aan het dagelijks bestuur is geretourneerd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt het onder deze omstandigheden voor risico van Bovast dat haar vertegenwoordiger niet in het bezit is gekomen van de op 29 december 2006 aangetekend aan hem verzonden brief en is het aan Bovast om aannemelijk te maken dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. 2.4.2. De door een verklaring van de buren van [directeur] ondersteunde stelling van Bovast dat voor [directeur] bestemde post niet altijd in de juiste brievenbus wordt gedeponeerd omdat deze op zekere afstand van de voordeur van [directeur] naast twee andere brievenbussen staat en regelmatig het voorwerp van vandalisme is, is daartoe onvoldoende. Gesteld dat deze stelling juist zou zijn, is dit geen omstandigheid die voor rekening van de verzender behoort te komen. [directeur] is bekend met deze problematiek en had maatregelen kunnen treffen om te voorkomen dat zijn post in het ongerede raakt. Nu de brief van 29 december 2006 aangetekend naar het juiste adres van [directeur] is verzonden, was het dagelijks bestuur er bovendien niet toe gehouden deze brief ook per gewone post te verzenden. 2.4.3. De omstandigheid dat Bovast in de hiervoor onder 2.1 genoemde brief en overige correspondentie van het dagelijks bestuur Bovast Vastgoed B.V. wordt genoemd in plaats van Bovast B.V. leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de adressering en inhoud van deze, tot [directeur] gerichte, correspondentie en de vermelding van de naam Bovast Vastgoed op het door hem gebruikte briefpapier, heeft er redelijkerwijs geen misverstand kunnen bestaan over de vraag tot wie de correspondentie was gericht. 2.5. Bovast betoogt voorts dat de gestelde termijn voor het overleggen van een bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid onredelijk kort was. Dit betoog is voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom dit betoog niet reeds voor de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en Bovast dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de rechtszekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Roemers w.g. De Leeuw-van Zanten lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 97-582.