Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8357

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708500/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan In Person Uitzend B.V. (hierna: In Person) een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).


Uitspraak

200708500/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/97 van de rechtbank Almelo van 26 oktober 2007 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid In Person Uitzend B.V., gevestigd te Hengelo en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan In Person Uitzend B.V. (hierna: In Person) een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav). Bij besluit van 29 december 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door In Person gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 26 oktober 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door In Person ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 3 oktober 2006 herroepen, de opgelegde boete op nihil gesteld en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 december 2007. Deze brief is aangehecht. In Person heeft een verweerschrift ingediend. De minister en In Person hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en In Person, vertegenwoordigd door mr. A.E. Vos, advocaat te Utrecht, en vergezeld door A.H.J. van Goethem, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚ van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt. Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00. Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld. Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Volgens beleidsregel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen. Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 en voor overtreding van artikel 15, eerste lid, op € 1.500,00 gesteld per persoon per beboetbaar feit. 2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr. 200700456/1) wordt in situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt, van boeteoplegging afgezien. Daartoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was is gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de boete te matigen. 2.3. Blijkens het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 14 februari 2006 (hierna: het boeterapport) heeft een vreemdeling van Angolese nationaliteit op 2 december 2005 bij Netwerk VSP B.V., gevestigd te Meppel (hierna: Netwerk VSP) arbeid verricht bestaande uit het handmatig vullen van een machine met reclamefolders. Uit het boeterapport blijkt voorts dat Netwerk VSP personeel inleende van In Person. Daarnaast blijkt uit het boeterapport dat de inspecteurs de door de vreemdeling overgelegde Portugese identiteitskaart hebben bekeken met een UV-lamp en hebben geconstateerd dat de UV-reactie niet overeenkwam met een echte en onvervalste identiteitskaart uit Portugal. Daarop hebben de inspecteurs de Portugese identiteitskaart naar het Nationaal Bureau Documenten, locatie Beilen, gebracht waar na onderzoek is gebleken dat het een vals document was. 2.4. De minister betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat In Person niet al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan ter voorkoming van de overtreding. Evenmin is volgens de minister sprake van een verminderde mate van verwijtbaarheid, nu niet is gebleken dat In Person het identiteitsdocument van de aangetroffen vreemdeling heeft onderworpen aan een controle die van haar als werkgever mag worden verwacht. De minister betwist dat In Person ten aanzien van het door de vreemdeling getoonde Portugese identiteitsdocument een UV-lamp heeft gebruikt, aangezien bij gebruik van een UV-lamp een reactie zou zijn opgevallen. Door te overwegen dat het niet onderkennen van de UV-reactie In Person niet kan worden tegengeworpen omdat een Portugese identiteitskaart volgens het Practisch Handboek Vreemdelingen & Identiteitsdocumenten als echtheidskenmerken alleen een vingerafdruk van de houder en een droogstempel heeft, is de rechtbank volgens de minister van onjuiste en onvolledige informatie uitgegaan, omdat het door de vreemdeling overgelegde identiteitsdocument als echtheidskenmerk onder meer een UV-reactie heeft. Voorts had In Person het verschil tussen de handtekening van de vreemdeling op het identiteitsdocument en de handtekening die de vreemdeling onder de door In Person gemaakte kopie van dat document heeft geplaatst, moeten opmerken en hierin aanleiding moeten vinden voor een zorgvuldiger onderzoek, aldus de minister. 2.4.1. Blijkens het bij het boeterapport gevoegde verslag van gehoor van 21 december 2005 heeft [vestigingsverantwoordelijke] van In Person, verklaard dat kopieën worden gemaakt van de identiteitsbewijzen. Er wordt gekeken naar de handtekening en de foto die op het document zijn aangebracht en naar de lengte die op het document is vermeld en er wordt gebruik gemaakt van een UV-lamp. Voorts heeft [vestigingsverantwoordelijke] verklaard dat de vreemdeling bij de inschrijving zijn originele document heeft laten zien en dat zijn handtekening is gecontroleerd, door de vreemdeling nogmaals zijn handtekening te laten zetten en deze te vergelijken met de handtekening op het document. [vestigingsverantwoordelijke] en een collega hebben beiden het document gecontroleerd. Desgevraagd heeft [vestigingsverantwoordelijke] verklaard dat hem geen verschil tussen de onderscheiden handtekeningen is opgevallen. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt dat [vestigingsverantwoordelijke] door de rechtbank is gehoord als getuige. Desgevraagd heeft [vestigingsverantwoordelijke] verklaard dat een kopie van het identiteitsdocument van de vreemdeling is gemaakt. Voorts heeft hij verklaard dat het document onder een UV-lamp is gehouden, waarbij het watermerk van het document is opgelicht. 2.5. Het betoog van de minister dat verwijtbaarheid niet ontbreekt, omdat bij de controle geen gebruik is gemaakt van een UV-lamp, faalt. Uit de verklaringen van [vestigingsverantwoordelijke] blijkt dat hij en een collega het door de vreemdeling overgelegde identiteitsdocument onder een UV-lamp hebben bekeken. Voor zover door daarbij niet is onderkend dat de UV-reactie van het identiteitsdocument niet overeenkwam met de UV-reactie van een door de Portugese autoriteiten afgegeven echt document van het door de vreemdeling overgelegde type, leidt dit niet tot de conclusie dat geen sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid aan de zijde van In Person. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 februari 2008 in zaak nr. 200703261/1), wordt in het stappenplan van de op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde brochure "Wat u moet weten over vreemdelingen en werk" voor de controle van identiteitsdocumenten slechts als tip vermeld dat bij de controle gebruik kan worden gemaakt van hulpmiddelen, waaronder een UV-lamp, maar is het gebruik ervan niet voorgeschreven. Voorts heeft In Person ter zitting bij de Afdeling betoogd en is door de minister niet weersproken dat in het stappenplan voor het herkennen van de echtheidskenmerken van een identiteitsdocument weliswaar wordt gewezen - eveneens als tip - op de website www.identiteitsdocumenten.nl, maar dat ten tijde van de overtreding op die website slechts UV-reacties werden getoond van Nederlandse en niet van buitenlandse identiteitsdocumenten. Het betoog van de minister dat In Person het verschil tussen de onderscheiden handtekeningen had moeten ontdekken, faalt evenzeer. Tussen de onderscheiden handtekeningen bestaat niet een zodanig evident verschil dat ook een niet-schriftkundige tot de conclusie had moeten komen dat door de vreemdeling een vals identiteitsdocument was overgelegd. Derhalve heeft In Person na de controle van de op het identiteitsbewijs geplaatste handtekening geen aanleiding hoeven zien voor een verdergaand onderzoek dan waaraan In Person het document heeft onderworpen. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat In Person onderzoek heeft verricht naar de echtheid van het identiteitsdocument van de vreemdeling op een wijze die in overeenstemming is met het in de brochure opgenomen stappenplan, bestaat in dit geval grond voor het oordeel dat In Person al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan ter voorkoming van de overtreding. Het betoog faalt. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij In Person Uitzend B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) aan In Person Uitzend B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin w.g. Beerse voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 382-490.