Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8358

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708530/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 juli 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) de inschrijving van [appellant sub 2] onvoorwaardelijk doorgehaald voor de duur van drie maanden en voorwaardelijk definitief doorgehaald met een proeftijd van twee jaar.


Uitspraak

200708530/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. de raad voor rechtsbijstand Amsterdam, 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/4378 en 06/4389 van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2007 in het geding tussen: [appellant sub 2] en de raad voor rechtsbijstand Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 juli 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) de inschrijving van [appellant sub 2] onvoorwaardelijk doorgehaald voor de duur van drie maanden en voorwaardelijk definitief doorgehaald met een proeftijd van twee jaar. Bij besluit van 14 januari 2005 heeft de raad de inschrijving van [appellant sub 2] definitief doorgehaald. Bij onderscheiden besluiten van 19 april 2006 heeft de raad het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 16 juli 2004 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (hierna: besluit I) en het tegen het besluit van 14 januari 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dit besluit herroepen en besloten dat de inschrijving van [appellant sub 2] ingaande 14 januari 2005, voor een periode van een half jaar, wordt doorgehaald (hierna: besluit II). Bij uitspraak van 25 oktober 2007, verzonden op 26 oktober 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 2] tegen besluit I ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 april 2006 in zoverre vernietigd en de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen en het tegen besluit II ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de raad bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2007, en [appellant sub 2] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2007, hoger beroep ingesteld. De raad heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008. [appellant sub 2] heeft een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 26 februari 2008 heeft de raad opnieuw beslissend het besluit van 16 juli 2004 herroepen en de inschrijving van [appellant sub 2] doorgehaald voor de duur van drie maanden. Bij brief van 22 april 2008 heeft [appellant sub 2] een reactie op het besluit van 26 februari 2008 ingediend. De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld op 16 juni 2008. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 2.1.1. De raad heeft aangevoerd dat de rechtbank in strijd met dit artikellid is overgegaan tot veroordeling in de proceskosten omdat [appellant sub 2] in dit geval niet kan worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. 2.1.2. Dit betoog slaagt. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] bij de rechtbank zijn eigen belangen heeft behartigd. Van door een derde verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit, is geen sprake. Van andere gemaakte kosten is niet gebleken. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte de raad veroordeeld in de proceskosten. 2.1.3. Het hoger beroep van de raad is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft. 2.2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de WRB) kan de raad de inschrijving doorhalen indien naar zijn oordeel genoegzaam is gebleken dat de rechtsbijstandverlening door de advocaat niet voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van doelmatigheid of zorgvuldigheid. De raad heeft zijn beleid ten aanzien van het gebruik van deze bevoegdheid vastgelegd in Maatregelbeleid Commissie Rechtsbijstand Asielzoekers Amsterdam/Den Haag (hierna: het Maatregelbeleid). Daarin staat dat bij het begrip zorgvuldige en doelmatige rechtsbijstand onder andere de aspecten communicatie met de rechtzoekende/cliënt, (kantoor)organisatie, inhoudelijke kwaliteit en externe presentatie worden onderscheiden. Het Maatregelbeleid bevat een afhankelijk van de ernst van de gedraging, de mate waarin het tekortschieten structureel is en de verwachting ten aanzien van de verbetering gelaagd sanctiesysteem van waarschuwing tot uitsluiting (lees: doorhaling). 2.2.1. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen besluit II. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zijn inschrijving kon doorhalen en dat de raad zich daarbij heeft mogen baseren op het advies van de Commissie Rechtsbijstand Asielzoekers, Kamer Amsterdam (hierna: het advies). [appellant sub 2] stelt dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op de door hem aangevoerde gronden en dat de uitspraak daarom onvoldoende is gemotiveerd. 2.2.2. In het advies staat dat [appellant sub 2] heeft nagelaten tijdig en op adequate wijze in contact te komen met een cliënte. In de op deze cliënte betrekking hebbende procedure heeft hij, volgens het advies, in de beroepsfase niet tijdig het voor zijn cliënte afgewezen verzoek inhoudelijk weersproken en haar niet de op de procedure betrekking hebbende stukken toegestuurd. Ten slotte staat in het advies dat [appellant sub 2] in hoger beroep zijn cliënte niet heeft betrokken bij de opstelling van het verweerschrift en de conclusies van de bespreking naar aanleiding van de uitspraak aan haar heeft bevestigd. Deze werkwijze van [appellant sub 2] is eerder geconstateerd bij het ambtshalve onderzoek ten aanzien van 17 dossiers. Daarnaast heeft de Commissie Rechtsbijstand Asielzoekers, Kamer Amsterdam (hierna: de CRA) vaker klachten tegen [appellant sub 2] gegrond geoordeeld. De CRA komt tot de conclusie dat de gedragingen ernstig laakbaar en structureel van aard zijn en verwacht dreigende schade in het vervolg van de praktijkvoering. [appellant sub 2] is zowel schriftelijk als tijdens een hoorzitting in de gelegenheid gesteld te reageren op de bevindingen van de CRA. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de raad het advies aan zijn besluit om de maatregel op te leggen ten grondslag heeft kunnen leggen. De Afdeling volgt de rechtbank in haar overweging dat de raad in besluit II het Maatregelbeleid op juiste wijze heeft toegepast. [appellant sub 2] moet worden toegegeven dat de rechtbank niet expliciet is ingegaan op de door hem aangevoerde grond dat de aan het advies ten grondslag liggende klacht had moeten worden meegenomen bij het ambtshalve onderzoek ten aanzien van 17 dossiers. De Afdeling ziet hierin echter geen grond om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Zij overweegt hieromtrent dat het onderhavige advies is opgesteld naar aanleiding van een klacht van een cliënte. Reeds daarom heeft de raad deze als een op zichzelf staande, los van het ambtshalve onderzoek staande zaak kunnen behandelen. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het standpunt heeft kunnen innemen dat naar zijn oordeel genoegzaam is gebleken dat de rechtsbijstandverlening door [appellant sub 2] niet voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van doelmatigheid of zorgvuldigheid. De raad heeft de inschrijving van [appellant sub 2] voor de duur van zes maanden in redelijkheid kunnen doorhalen. 2.2.3. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, met verbetering van de gronden waarop deze rust te worden bevestigd. 2.3. Bij besluit van 26 februari 2008 heeft de raad, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant sub 2] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant sub 2], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. 2.3.1. Bij dit besluit heeft de raad het besluit van 16 juli 2004 herroepen en bepaald dat de inschrijving van [appellant sub 2] wordt doorgehaald voor de duur van drie maanden. 2.3.2. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat de bevoegdheid tot doorhaling van de inschrijving niet ook de bevoegdheid tot doorhaling van de inschrijving voor beperkte duur omvat. 2.3.3. Artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b, van de WRB bevat de grondslag voor de bevoegdheid van de raad om de inschrijving van een rechtsbijstandverlener door te halen. In het Maatregelbeleid heeft de raad deze algemeen geformuleerde bevoegdheid uitgewerkt in een afhankelijk van de aard en ernst van de gedraging gelaagd sanctiesysteem van waarschuwing tot doorhaling. Met een dergelijk systeem wordt, anders dan [appellant sub 2] stelt, de grens van de in artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b, van de WRB gegeven bevoegdheid niet overschreden. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2000-2001, 22 553, nr. 3, blz. 5 en 6) is het de bedoeling van de wetgever geweest dat deze bepaling mede inhoudt de bevoegdheid van de raad om over te gaan tot een doorhaling voor beperkte duur. Het besluit van 26 februari 2008 is genomen in overeenstemming met het Maatregelbeleid. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden die een uitzondering op dit beleid rechtvaardigen. Gelet hierop heeft de raad de inschrijving van [appellant sub 2] voor de duur van drie maanden kunnen doorhalen. 2.3.4. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep van de raad gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2007 in zaken nrs. 06/4378 en 06/4389, voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft; III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevallen; IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 26 februari 2008 ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk         w.g. Van Tuyll van Serooskerken voorzitter                ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 290.