Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8362

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23305
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / staandehouding / bevoegdheid / redelijk vermoeden van illegaal verblijf / onrechtmatige inbewaringstelling
Dat de rechter in vreemdelingenzaken volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet mag oordelen over de rechtmatigheid van de aanwending van niet bij of kachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden, betekent niet dat verweerder niet duidelijk hoeft te maken met gebruikmaking van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden, zeker niet nu eiser de bevoegdheid tot staandehouding gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank heeft verweerder twee keer gevraagd om een aanvullend proces-verbaal waaruit blijkt met gebruikmaking van welke bevoegdheid eiser is staande gehouden. Nu verweerder dit aanvullende proces-verbaal niet heeft verstrekt, verbindt de rechtbank daaraan met toepassing van artikel 8:31 juncto 8:28 Awb de gevolgtrekking dat eiser is staandegehouden op grond van artikel 50 Vw 2000. Dat de bestuurder van een auto met een Belgisch kenteken in Zeeuws Vlaanderen opvallend rijgedrag vertoont, levert geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. De staandehouding en de daarop volgende inbewaringstelling van eiser zijn onrechtmatig.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 08/23305, V-nummer: 272.532.0534, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiser], eiser, gemachtigde: mr. A.H. Rijkse, advocaat te Hulst, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J. den Haan, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 30 juni 2008 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 27 juni 2008 in bewaring heeft gesteld. 1.2. De zaak is op 10 juli 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen A. Djavakhadze, tolk Russisch. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. 1.3. Bij beslissing van 10 juli 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht om toezending van een aanvullend proces-verbaal, waarin wordt vermeld en toegelicht op grond van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden. 1.4. Bij faxbericht van 11 juli 2008 heeft verweerder een nadere standpuntbepaling aan de rechtbank toegezonden. Verweerder heeft het door de rechtbank gevraagde aanvullende proces-verbaal niet toegezonden. 1.5. Bij faxbericht van 14 juli 2008 heeft de rechtbank verweerder verzocht het gevraagde aanvullende proces-verbaal alsnog toe te zenden, waarbij verweerder is gewezen op het bepaalde in de artikelen 8:28 en 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). 1.6. Bij faxbericht gedateerd 11 juli 2008, verzonden op 14 juli 2008 (hierna: faxbericht van 14 juli 2008), heeft verweerder een nadere standpuntbepaling aan de rechtbank toegezonden. Verweerder heeft het door de rechtbank gevraagde proces-verbaal niet toegezonden. 1.7. Bij faxbericht van 15 juli 2008 heeft eiser een nadere standpuntbepaling aan de rechtbank toegezonden en de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op zijn beroep. 1.8. Bij faxbericht van 15 juli 2008 heeft verweerder de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep. 1.9. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen. 2.2. Eiser stelt zich, voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, op het standpunt dat hij onbevoegd is staandegehouden en dat zijn inbewaringstelling als gevolg daarvan onrechtmatig is. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser is staandegehouden door twee medewerkers van de Koninklijke Marechaussee, die volgens het proces-verbaal bezig waren met grensbewaking. Eiser is niet staandegehouden in het kader van grensbewaking, maar om hem te onderwerpen aan een alcoholcontrole. Alcoholcontrole is een reguliere politietaak en niet is gebleken dat de desbetreffende medewerkers van Koninklijke Marechaussee bevoegd waren deze taak uit te oefenen. Uit de gedingstukken blijkt ook niet op grond van welke (vermeende) bevoegdheid eiser is staandegehouden. 2.3. Verweerder stelt zich, voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, op het standpunt dat uit het proces-verbaal van 27 juni 2008 voldoende duidelijk blijkt dat eiser strafrechtelijk is staandegehouden bij de taakuitoefening van de verbalisanten in het kader van artikel 6 van de Politiewet (hierna: Pw). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) mag de rechter in vreemdelingenzaken niet oordelen over de aanwending van bevoegdheden die niet bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend. 2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. 2.4.1. In een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 27 juni 2008 hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, onder meer het volgende vermeld. “Op 27-06-2008 omstreeks 02.40 uur bevonden wij (…) ons op de [straatnaam] te Terneuzen (…). Wij, verbalisanten, waren bezig met onze taak, grensbewaking zoals genoemd in artikel 6 van de Politiewet 1993. Wij verplaatsten ons in een herkenbaar dienstvoertuig van de DOW Terneuzen naar de Yara in Sluiskil. Op beide locaties moesten wij grensbewaking uitvoeren op schepen. Op 27-06-2008 omstreeks 02.40 uur zagen wij, verbalisanten, een blauwe Volkswagen Jetta, voorzien van een belgisch kenteken, op de [straatnaam] rijden ter hoogte van het [...] tankstation. Wij, verbalisanten, zagen voornoemd voertuig zeer slingerend over de weg rijden. Wij zagen dat voornoemd voertuig bijna twee keer de bermrand raakte aan de rechterzijde. Voorts zagen wij voornoemde Jetta zonder enige redenen midden op de rijbaan halt houden. Wij, verbalisanten, zagen dat bij het wegrijden de Jetta hortend en stotend weer in beweging kwam. Verder zagen wij, verbalisanten, dat voornoemd voertuig bij de verkeerslichten nabij de benzinepomp van de [...] keerde. Wij zagen het voertuig een moeizame bocht nemen. Hierop hebben wij, verbalisanten, het besluit genomen om de bestuurder van de Jetta te onderwerpen aan een alcoholcontrole.” 2.4.2. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat uit het onder 2.4.1. gedeeltelijk geciteerde proces-verbaal niet blijkt met gebruikmaking van welke bevoegdheid hij is staandegehouden. Ter motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar beslissing van 10 juli 2008 tot heropening van het onderzoek, waarin onder meer het volgende is overwogen. “Eiser heeft aangevoerd dat hij onrechtmatig – want onbevoegd – is staandegehouden. In reactie hierop heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat uit de gedingstukken blijkt dat eiser is staandegehouden op grond van artikel 6 van de Politiewet. De rechtbank kan verweerder vooralsnog niet volgen in dit standpunt en overweegt hiertoe het volgende. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 27 juni 2008 hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden werkzaam bij de Koninklijke marechaussee, gerelateerd dat zij op 27 juni 2008 in de gemeente Terneuzen bezig waren met hun taak, grensbewaking als bedoeld in artikel 6 van de Politiewet. De verbalisanten moesten grensbewaking uitvoeren op schepen. Vervolgens relateren de verbalisanten dat zij, kort samengevat op grond van het opvallende rijgedrag van de bestuurder van een auto, hebben besloten deze bestuurder te onderwerpen aan een alcoholcontrole. In het proces-verbaal is niet vermeld met gebruikmaking van welke bevoegdheid de bestuurder, eiser, is staandegehouden. Dat eiser is staandegehouden op grond van artikel 6 van de Politiewet acht de rechtbank niet zonder meer aannemelijk. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat eiser afkomstig was van een schip waarop de grensbewaking door de verbalisanten betrekking had en ook overigens blijkt uit het proces-verbaal naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser is staandegehouden in het kader van grensbewaking. Gelet hierop acht de rechtbank het voor een zorgvuldige beslissing op het beroep van eiser noodzakelijk dat verweerder de verbalisanten verzoekt een aanvullend proces verbaal op te maken, waarin zij vermelden en toelichten op grond van welke bevoegdheid zij eiser hebben staandegehouden.” 2.4.3. Verweerder heeft het door de rechtbank gevraagde aanvullende proces-verbaal niet ingediend, ook niet nadat de rechtbank hem bij faxbericht van 14 juli 2008 met verwijzing naar de artikelen 8:28 en 8:31 Awb heeft verzocht dat alsnog te doen. Hoewel dit niet met zoveel woorden is vermeld in de faxberichten van 11 en 14 juli 2008 van verweerder, maakt de rechtbank uit deze faxberichten op dat verweerder het niet opportuun acht om het door de rechtbank gevraagde aanvullende proces-verbaal te verstrekken, omdat de rechter in vreemdelingenzaken volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet mag oordelen over de aanwending van bevoegdheden die niet bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ingevolge artikel 8:28 Awb verplicht is de door de rechtbank verlangde inlichtingen te verstrekken. Verweerder ziet er bovendien aan voorbij dat de rechtbank het onderzoek heeft heropend om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag met gebruikmaking van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden en niet, zoals verweerder kennelijk meent, om te beoordelen of een niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheid rechtmatig is aangewend. Als eenmaal is vastgesteld dat eiser is staandegehouden met gebruikmaking van een niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheid, mag de rechter in vreemdelingenzaken volgens de Afdeling (in beginsel) geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de aanwending van die bevoegdheid. Uit de door verweerder bedoelde jurisprudentie van de Afdeling volgt echter niet dat verweerder de rechtbank geen duidelijkheid hoeft te verschaffen over de vraag met gebruikmaking van welke bevoegdheid een in bewaring gestelde vreemdeling is staandegehouden. Zeker nu eiser gemotiveerd heeft betoogd dat de verbalisanten niet bevoegd waren hem staande te houden, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet duidelijk zou hoeven te maken met gebruikmaking van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden. 2.4.4. De rechtbank blijft bij het in de beslissing tot heropening van het onderzoek door haar ingenomen standpunt dat uit het proces-verbaal van 27 juni 2008 niet blijkt met gebruikmaking van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden. De verbalisanten hebben in dit proces-verbaal weliswaar gerelateerd dat zij op grond van artikel 6 Pw waren belast met de grensbewaking op schepen, maar niet dat eiser in dat kader is staandegehouden. Het proces-verbaal bevat geen aanknopingspunten op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat eiser in het kader van grensbewaking is staandegehouden. In zijn faxbericht van 11 juli 2008 heeft verweerder ook zelf naar voren gebracht dat eiser niet is staandegehouden in het kader van grensbewaking. Ook overigens is naar het oordeel van de rechtbank niet evident met gebruikmaking van welke bevoegdheid van de verbalisanten eiser is staandegehouden. Het door verweerder aangevoerde argument dat de verbalisanten krachtens artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, Pw bijstand verlenen aan en samenwerken met de politie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In het proces verbaal van 27 juni 2008 is niets gerelateerd over bijstand aan of samenwerking met de politie en gesteld noch gebleken is dat verweerder hieromtrent navraag heeft gedaan bij de verbalisanten. Het argument van verweerder dat eiser op heterdaad strafrechtelijk is aangehouden is evenmin doorslaggevend. In het proces-verbaal van 27 juni 2008 is niet gerelateerd op grond van welke bevoegdheid tot strafrechtelijke aanhouding eiser zou zijn staandegehouden of aangehouden en gesteld noch gebleken is dat verweerder hieromtrent navraag heeft gedaan bij de verbalisanten. Afgezien daarvan is de rechtbank niet op voorhand duidelijk hoe dit argument van verweerder zich verhoudt tot het beroep op artikel 6 Pw. 2.4.5. Gelet op het vorenstaande is het door de rechtbank aan verweerder gevraagde aanvullende proces verbaal naar haar oordeel noodzakelijk om te kunnen vaststellen met gebruikmaking van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden. Aan de schending van de op verweerder rustende verplichting tot het verstrekken van dit aanvullende proces-verbaal kan de rechtbank ingevolge artikel 8:31, gelezen in verband met artikel 8:28, Awb de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen. Wegens het ontbreken van het gevraagde aanvullende proces-verbaal kan de rechtbank niet vaststellen met gebruikmaking van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden en dus ook niet dat hij is staandegehouden met gebruikmaking van een niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheid. Gelet hierop verbindt de rechtbank aan de schending van verweerders verplichting tot het verschaffen van de door de rechtbank verlangde inlichtingen de gevolgtrekking dat eiser is staandegehouden op grond van artikel 50 Vw 2000. Hiertoe is een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf vereist. Dat de bestuurder van een auto met een Belgisch kenteken in Zeeuws Vlaanderen opvallend rijgedrag vertoont, levert geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiser onrechtmatig is staandegehouden. 2.4.6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling leidt de onrechtmatigheid van de staandehouding eerst tot onrechtmatigheid van een daarop volgende inbewaringstelling indien de met de bewaring gediende belangen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de onrechtmatigheid van de staandehouding van eiser niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Gelet hierop moet de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig worden geoordeeld. 2.5. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op de onrechtmatigheid van zijn staandehouding is de bewaring van eiser van meet af aan onrechtmatig geweest. Eiser heeft vier dagen in een politiecel verbleven en vijftien dagen in een huis van bewaring. Gelet op de normbedragen van € 95,-- per dag detentie in een politiecel en € 70,-- per dag detentie in een huis van bewaring dient aan eiser een schadevergoeding van in totaal € 1.430,-- te worden toegekend. 2.6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 voor het als een repliek aan te merken faxbericht van 15 juli 2008, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.430,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 805,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van H. Philips als griffier, en door de rechter ondertekend. De griffier is buiten staat deze De rechter, uitspraak mede te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op: 16 juli 2008 Afschrift verzonden op: 16 juli 2008 Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.