Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8381

Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2969 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Samenloop van verblijfsprocedure met weigering bijstand levert geen strijd op met artikel 3 EVRM.


Uitspraak

07/2969 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 7 mei 2007, 06/752 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College) Datum uitspraak: 22 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 10 juni 2008, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Appellant heeft de Turkse nationaliteit. Bij besluit van 6 februari 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de aanvraag van appellant om een verblijfsvergunning afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Bij besluit van 7 september 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het bezwaar, gedateerd 18 februari 2003, tegen het besluit van 6 februari 2003 ongegrond verklaard. Bij brief van 10 november 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan appellant meegedeeld dat het besluit van 7 september 2004 is ingetrokken en dat opnieuw op het bezwaar zal worden beslist. Appellant heeft zich vervolgens op 16 januari 2006 gemeld bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Groningen voor het doen van een aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht tot 18 februari 2003. Bij besluit van 17 januari 2006 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant een vreemdeling is en niet met een Nederlander kan worden gelijkgesteld in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). In bezwaar is namens appellant aangevoerd dat aan de afwijzing van de aanvraag van appellant door het College ten onrechte de bepalingen van de WWB ten grondslag zijn gelegd. Nu het gaat om een aanvraag om bijstand met een beoogde ingangsdatum die is gelegen op een datum dat de Algemene bijstandswet (Abw) nog van toepassing was, had aan de relevante bepalingen van die wet moeten worden getoetst, aldus de gemachtigde van appellant. Bij besluit van 9 mei 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2006 ongegrond verklaard, waarbij het College - in het spoor van de gronden in bezwaar - mede aan de relevante bepalingen van de Abw heeft getoetst. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 mei 2006 ongegrond verklaard. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende overweging. De Raad stelt vast dat in hoger beroep uitsluitend wordt betoogd dat de samenloop van de verblijfsprocedure van appellant met de afwijzing van diens aanvraag om bijstand strijd oplevert met artikel 3 van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In artikel 3 van het EVRM is bepaald dat niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat een besluit tot weigering van bijstand in strijd komt met voormeld artikel omdat een procedure omtrent een verblijfsvergunning aanhangig is. Deze grief faalt dan ook. Daaruit vloeit voort dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2008. (get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns. (get.) A. Badermann. IJ