Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8383

Datum uitspraak2008-03-18
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersKG 419/06 - H 65/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [I. S.] waarvoor conservatoir beslag is gelegd.


Uitspraak

Registratienummer: KG 419/06 - H 65/07 Uitspraak: 18 maart 2008 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Vonnis in kort geding in de zaak van: de vennootschap naar Turks recht CUKUROVA. HOLDING A.S., gevestigd in Turkije, oorspronkelijk eiseres, thans appellante, gemachtigden: mrs. J.M.R. van Eps en M.R. Hammoud, - tegen - de vennootschap naar vreemd recht Imagement Services. Ltd., gevestigd te Tortola (Britse Maagdeneilanden), oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde, gemachtigden: mrs. T.C. Martis en B. Falkena. Partijen worden hierna “[C.]” en “[I.S.]” genoemd. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Op 20 december 2006 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen in kort geding vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis. 1.2 [C.] is in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis door op 3 januari 2007 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven, ingediend op 22 januari 2007, heeft [C.] negen grieven geformuleerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat haar vordering alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van [I. S.] in de proceskosten van beide instanties. Bij memorie van antwoord heeft [I. S.] het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis bekrachtigt, met veroordeling van [C.] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met wettelijke rente. 1.3 Op de daarvoor bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden. 2. De ontvankelijkheid 2.1 Het verweer van [I. S.] dat [C.] geen belang heeft bij het hoger beroep wordt verworpen. Vast staat dat er ten laste van C. conservatoir beslag is gelegd en dat de hoofdzaak (exequaturprocedure) nog niet is uitgeprocedeerd. Reeds op grond daarvan heeft [C.] voldoende belang om in hoger beroep te komen van de uitspraak van het GEA waarbij haar vordering tot opheffing van het beslag is afgewezen. 2.2 Nu het hoger beroep tijdig en op de juiste wijze is ingediend, kan [C.] in haar hoger beroep worden ontvangen. 3. De beoordeling 3.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het Hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Daarbij spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [I. S.] waarvoor conservatoir beslag is gelegd. 3.2 Het Hof stelt voorop dat conservatoir beslag een wettelijke voorziening is die ertoe dient de beslaglegger in de gelegenheid te stellen verhaal voor een vermeende - vooralsnog niet vaststaande - vordering veilig te stellen. De uitspraak in de hoofdzaak beslist in beginsel over de toelaatbaarheid van het beslag en het debat over het door de beslaglegger ingeroepen recht en daarmee over de (on)rechtmatigheid van het beslag, dient dan ook daar gevoerd te worden. Voor opheffing van het beslag in kort geding is - voor zover thans relevant - alleen plaats indien aannemelijk is dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Daarbij is een (nog) niet onherroepelijk vonnis in de hoofdzaak niet zonder meer doorslaggevend. 3.3 [I. S.] heeft haar vordering onderbouwd door te verwijzen naar tussen partijen gemaakte, door [C.] niet nagekomen, afspraken en naar een tussen partijen gewezen arbitrale beslissing waarin haar vordering is toegewezen. Op basis daarvan is conservatoir beslag gelegd. Het is onder deze omstandigheden, anders dan [C.] heeft gesteld, vervolgens aan [C.] om aannemelijk te maken dat deze vordering ondeugdelijk is. [C.] heeft de afspraken en de door [I.S.] aan haar stellingen ten grondslag gelegde stukken weliswaar uitgebreid en onder verwijzing naar stukken betwist maar die betwistingen zijn, bij een summier onderzoek daarvan, mede gelet op de toewijzing van de vordering door de arbiters, onvoldoende om te concluderen dat de door [I. S.] gestelde vordering ondeugdelijk is. Voor een nader inhoudelijk onderzoek daarvan leent dit kort geding zich niet. De grieven van [C.] die zich richten tegen de overwegingen van het GEA dat hij geen kennis heeft genomen van stukken waarnaar niet is verwezen, kunnen om deze reden onbesproken blijven. 3.4 Dat [C.] de geldigheid en deugdelijkheid van de arbitrale beslissing heeft betwist, leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar heeft het GEA bij beschikking van 15 november 2007 het verzoek om een exequatur te verlenen afgewezen maar [I. S.] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Zolang nog niet onherroepelijk is beslist op het verzoek om een exequatur te verlenen, staat de mogelijkheid dat de vordering van [C.] en de daarop gegeven arbitrale beslissing hier te lande wordt erkend en ten uitvoer kan worden gelegd open. Het debat daarover behoort in beginsel in die procedure plaats te vinden. 3.5 Gelet op het voorgaande is binnen het beperkte toetsingskader van dit kort geding niet summierlijk gebleken dat het recht waarvoor [I. S.] beslag heeft gelegd ondeugdelijk is. Door [C.] zijn voorts geen belangen gesteld die het voortduren van het beslag om andere redenen niet zouden rechtvaardigen. Dat betekent dat, met afweging van de wederzijdse belangen van partijen, geen grond bestaat voor opheffing van het beslag. 3.6 Het hoger beroep slaagt dan ook niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. [C.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Voor toewijzing in dit vonnis van de door [I. S.] op voorhand gevorderde wettelijke rente over de te betalen proceskosten, ziet het Hof geen aanleiding. BESLISSING: Het Hof, bevestigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [C.]., uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding aan de zijde van [I. S.] gevallen en tot op heden begroot op NAF. 303,53 aan verschotten en NAF. 5.100,00 aan gemachtigdensalaris. Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 18 maart 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.