Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8388

Datum uitspraak2008-04-15
Datum gepubliceerd2008-08-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersAR 1687/00, H-144/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Garantiegeschil softwaressysteem.


Uitspraak

UITSPRAAK: 15 april 2008 ZAAKNR.: AR 1687/00, H-144/07 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Vonnis in de zaak van: de naamloze vennootschap WATER- EN ENERGIEBEDRIJF ARUBA (W.E.B.) N.V., gevestigd in Aruba, voorheen eiseres, thans appellante tevens voorwaardelijk incidenteel geïntimeerde, gemachtigde: mr. E.H.J. Martis, - tegen - de naamloze vennootschap naar Nederlands recht INVENSYS SYSTEMS N.V. (voorheen Foxboro Nederland N.V.), gevestigd in Nederland, voorheen gedaagde, thans geïntimeerde tevens voorwaardelijk incidenteel appellante, gemachtigde: mr. X.M. Heymann. Partijen worden hierna aangeduid als WEB en Invensys. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Voor wat in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA), wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gewezen vonnissen van 12 november 2003, 12 oktober 2005 en 27 september 2006. 1.2 WEB is in hoger beroep gekomen van deze vonnissen door indiening op 23 oktober 2006 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft WEB twee grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht. De conclusie van WEB strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigt en alsnog de vorderingen van WEB toewijst, met veroordeling van Invensys in de proceskosten van beide instanties. 1.3 Invensys heeft een memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel appel genomen, ertoe strekkende dat het hoger beroep ongegrond zal worden verklaard en, indien het Hof een of meer van de grieven van WEB gegrond verklaard, de vorderingen van WEB, al dan niet onder aanvulling of verbetering van gronden, zullen worden afgewezen, uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van WEB in de proceskosten. WEB heeft geen memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel ingediend. 1.4 Op de daarvoor bepaalde dag hebben de gemachtigden van partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden. 2. Beoordeling 2.1 Het Hof ziet aanleiding om zowel de grieven van WEB als de (voorwaardelijk) incidentele grieven van Invensys gezamenlijk te behandelen. Zij leggen, tezamen genomen, het geschil in volle omvang aan het Hof voor. 2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat het door Invensys aan WEB geleverde Proces Beheer Systeem (hierna: het systeem) op in ieder geval bepaalde onderdelen niet millenniumbestendig was en dat aanpassing nodig was om eventuele problemen rondom de eeuwwisseling te voorkomen. Weliswaar heeft Invensys bij conclusie van antwoord nog het verweer gevoerd dat bij het systeem datumvelden geen rol spelen, maar in diezelfde conclusie van antwoord (onder 96) heeft zij erkend dat in ieder geval bepaalde software applicaties binnen het systeem niet millenniumbestendig waren. Bovendien staat vast dat Invensys zelf aan WEB een aanbieding heeft gedaan voor het millenniumbestendig maken van het systeem hetgeen zich bezwaarlijk verdraagt met het verweer dat de millenniumproblematiek voor het systeem geen rol van betekenis zou spelen. Invensys heeft voornoemd verweer verder ook niet meer gevoerd. 2.3 Beoordeeld dient te worden of de omstandigheid dat het systeem niet millennium-bestendig was een tekortkoming (of onrechtmatige daad) van Invensys jegens WEB oplevert en zo ja, of Invensys aansprakelijk is voor de daardoor door WEB geleden schade. 2.4 WEB heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat Invensys aansprakelijk is op grond van de door Invensys gegeven garantie omtrent de levensduur van het systeem. Dat Invensys de garantie heeft verstrekt dat de technische levensduur van het systeem 20 jaar is, staat op zichzelf tussen partijen niet ter discussie (conclusie van antwoord onder 49). Invensys heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat deze garantie uitsluitend de hardware betreft. Met het GEA is het Hof van oordeel dat de tekst van de overeenkomst in zijn geheel en van de garantiebepaling in het bijzonder voor deze beperkte uitleg geen steun biedt. Weliswaar is de woordkeuze in de overeenkomst niet op alle punten tevens toegesneden op het jargon dat bij software gebruikelijk is, een onderscheid tussen hardware en software wordt in de overeenkomst nergens gemaakt terwijl dat bij de door Invensys voorgestane lezing wel voor de hand had gelegen. Voor het overige is door Invensys onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat partijen desalniettemin bedoeld hebben de garantie slechts te laten uitstrekken tot de hardware. In de offerte aanvraag (productie III bij inleidend verzoekschrift) is met zoveel woorden aan Invensys gevraagd om alle componenten met een verwachte kortere levensduur te specificeren. Dat Invensys heeft aangegeven dat de software niet onder de gegarandeerde levensduur zou vallen, is gesteld noch gebleken. 2.5 Ook voor het oordeel dat de garantie zou zijn aangegaan onder de voorwaarde van het aangaan van een onderhoudscontract, bieden de stellingen van Invensys onvoldoende steun. Door Invensys is geen bepaling uit de overeenkomst aangewezen of overgelegd waaruit dit blijkt; Invensys stelt in de conclusie van dupliek dat de voorwaarde zou zijn opgenomen in artikel 14.1 van de overeenkomst maar het Hof kan een dergelijke voorwaarde daarin niet ontwaren. In artikel 14.1 is terzake het onderhoud niet meer opgenomen - zakelijk weergegeven en voor zover relevant - dan dat de garantie dat de “Materials shall give satisfactory performance during its life” alleen geldt indien deze op goede wijze worden onderhouden; een voorwaarde een onderhoudscontract met Invensys af te sluiten is dat niet. Zelfs indien Invensys ervan uitging dat WEB ook een onderhoudscontract met Invensys zou sluiten, laat dit onverlet dat zij, hoewel WEB geen onderhoudscontract heeft afgesloten, een garantie heeft gegeven waarin dit voorbehoud niet is gemaakt. 2.6 Hoewel met het voorgaande vast staat dat WEB voor het gehele systeem, inclusief de software, een beroep kan doen op de door Invensys gegarandeerde levensduur, wil dit nog niet zeggen dat Invensys ervoor dient in te staan dat het systeem gedurende deze periode geheel probleemloos zal functioneren en dat alle mogelijke zich voordoende problemen kosteloos zullen worden verholpen. Evenals bij de uitleg van andere bedingen, geldt ook voor de betekenis van deze garantie dat het aankomt op de zin die partijen bij de overeenkomst in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en op hetgeen ze te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De garantie omtrent de levensduur wil niet meer of minder bepalen dan dat WEB mocht verwachten dat het systeem (als geheel), indien op de juiste wijze bediend en onderhouden, minimaal gedurende de gegarandeerde periode adequaat zul kunnen functioneren (“shall give satisfactory performance”) en niet (in zijn geheel of grotendeels) behoeft te worden vervangen. Dat laat onverlet dat tijdens de garantieperiode onderhoud zal moeten plaatsvinden en dat het zich kan voordoen dat in het kader van dat onderhoud onderdelen moeten worden vervangen of aangepast. Dat de garantie omtrent de levensduur zich niet uitstrekt tot alle mogelijke voorkomende problemen of blijkende gebreken blijkt uit de in het contract (artikelen 1.1.11, 14.1, 30.2) voorziene “Defects Liability Period” gedurende welke periode Invensys aansprakelijk is voor herstel van gebreken, disfunctioneren en schade. Ook WEB zelf spreekt in haar inleidend verzoekschrift over de “garantieperiode tot en met maart 1998” waarbij zij kennelijk op de in voornoemde bepalingen bedoelde defects liability period van 24 maanden na oplevering doelt. Deze bepalingen zouden zinledig zijn indien de levensduurgarantie de allesomvattende strekking heeft die WEB bepleit. 2.7 Het is een algemene ervaringsregel dat softwaresystemen als gevolg van snel voortschrijdende ontwikkelingen en inzichten voortdurend onderhoud en aanpassing vergen. Mede gelet op hetgeen hierboven is overwogen, mocht WEB dan ook niet verwachten dat de door Invensys geleverde software gedurende de gegarandeerde levensduur ongewijzigd en onaangepast zou kunnen blijven functioneren. Evenmin mocht zij verwachten dat Invensys alle noodzakelijke wijzigingen en aanpassingen van de software gedurende de gegarandeerde levensduur kosteloos zou verzorgen. Invensys is er ten opzichte van WEB immers van meet af aan duidelijk over geweest dat zij voor die wijzigingen en aanpassingen een onderhoudscontract diende af te sluiten. 2.8 Het voorgaande laat evenwel onverlet dat het geleverde systeem diende te beantwoorden aan hetgeen WEB op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Invensys presenteert zich uitdrukkelijk als onderdeel (divisie “software systems”) van een concern met wereldwijde vestigingen en grote internationale klanten dat zich richt op het bieden van oplossingen voor het automatiseren van processystemen. Mede gelet daarop mocht WEB ervan uitgaan dat het aan haar te leveren systeem zou voldoen aan “the state of the art”. Invensys heeft ook zelf gesteld dat haar aanbieding aan WEB daarop is gebaseerd. De hiervoor besproken door Invensys gegeven garantie omtrent het “satisfactory” functioneren van het systeem gedurende de gegarandeerde levensduur vormt een belangrijk gezichtspunt bij het oordeel omtrent hetgeen WEB op grond van de overeenkomst van Invensys mocht verwachten. 2.9 Invensys heeft in dit kader terecht aangevoerd dat de verwachtingen die WEB op grond van de overeenkomst mocht hebben, dienen te worden beoordeeld naar het moment van het sluiten van de overeenkomst. WEB mocht verwachten dat het door haar in december 1993 gekochte systeem zou voldoen aan de toen geldende inzichten voor het goed functioneren van het systeem gedurende de gegarandeerde levensduur. De eeuwwisseling viel binnen die verwachte levensduur. 2.10 Concreet betekent dit dat indien Invensys bij het sluiten van de overeenkomst wist of had moeten weten dat het millenniumprobleem zich zou gaan voordoen, terwijl het systeem niet op het voorkomen van dat probleem was ingesteld (met andere woorden: niet millenniumbestendig was) terwijl de techniek dat op dat moment wel toeliet, zij niet heeft voldaan aan hetgeen WEB van haar op grond van de overeenkomst mocht verwachten, namelijk levering van een goed werkend “state of the art” systeem. 2.11 De stelling van WEB dat Invensys in 1993 het millenniumprobleem reeds had moeten onderkennen, wordt verworpen. Invensys heeft deze stelling uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist, onder meer stellende dat het omslagpunt ergens in de periode 1995-1997 ligt en dat het (Nederlandse) Millenniumplatform ervan uitgaat dat 1 januari 1995 het moment was waarop de leverancier redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de mogelijkheid dat de millenniumwisseling een probleem zou opleveren. 2.12 Dat Invensys bij het sluiten van de overeenkomst niet wist dat het millenniumprobleem zich zou gaan voordoen, volgt ook uit het in eerste aanleg geleverde (tegen)bewijs; het Hof neemt het oordeel van het GEA dienaangaande over. Dat Invensys dit in 1993 had moeten weten, acht het Hof evenmin vast staan. Dat het tweecijferig programmeren in 1993 nog de algemene norm was, zoals Invensys heeft gesteld, is door WEB niet betwist. Uit de vele door partijen genoemde publicaties en in eerste aanleg in geding gebrachte deskundigenrapporten, in onderlinge samenhang bezien, volgt weliswaar dat vanaf begin jaren negentig (1993) een bewustwording op gang is gekomen ten aanzien van het millenniumprobleem maar dat deze bewustwording pas vanaf medio jaren negentig bij de producenten en leveranciers van software tot het inzicht heeft geleid dat aanpassing van de tot dan toe algemeen gebruikelijke toepassing van tweecijferige datumvelden noodzakelijk was. Ook het door WEB zelf in geding gebrachte deskundigenrapport van mr. Rinzema gaat ervan uit dat men in de Verenigde Staten pas vanaf 1994 is gaan nadenken over de mogelijk ernstige gevolgen van het millenniumprobleem en dat het pas in 1995 goed onder de aandacht begon te komen. Gelet op de omschrijving die Invensys bij conclusie van antwoord geeft van het concern waarvan zij onderdeel uitmaakt en waarbinnen zij opereert, moet Invensys als professionele, internationaal opererende leverancier van automatiseringsproducten weliswaar reeds in een vroegtijdig stadium op de hoogte zijn geweest van de naderende millenniumproblematiek (dat geldt overigens ook indien Invensys, zoals zij in het kader van de in eerste aanleg gegeven bewijsopdracht heeft aangevoerd, “slechts” de verkooporganisatie van de binnen het concern ontwikkelde software en systemen is) maar dat stadium was in december 1993 nog niet aangebroken. 2.13 Uit het voorgaande volgt dat Invensys ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog niet op de hoogte was noch had behoeven te zijn van de millenniumproblematiek en dat dus het niet-millenniumbestendig zijn van het systeem geen gebrek oplevert op grond waarvan Invensys jegens WEB aansprakelijk zou zijn voor de kosten van aanpassing van het systeem. 2.14 De stelling van WEB dat Invensys ten tijde van de levering in ieder geval bekend had moeten zijn met de millenniumproblematiek en haar daarvoor had moeten waarschuwen, kan haar niet baten. Ook uit haar eigen stellingen volgt dat ten tijde van de gefaseerde leveringen van het systeem de millenniumproblematiek bij deskundige partijen bekend behoorde te zijn. WEB is een professionele partij, die vanaf de onderhandelingen over de overeenkomst tot en met de gefaseerde opleveringen van het systeem werd bijgestaan door Kema. De gemotiveerde stelling van Invensys bij akte uitlating bewijsopdracht dat Kema op het gebied van het millenniumprobleem een deskundige bij uitstek was, acht het Hof gelet op de door de deskundige (prof. Mulder) gegeven onderbouwing daarvan aannemelijk en is overigens door WEB ook niet betwist. Dat Kema een deskundige partij was, staat daarmee vast. Onder die omstandigheden kan WEB Invensys niet tegenwerpen dat zij haar niet na het sluiten van de overeenkomst (maar voor de oplevering) heeft gewaarschuwd voor het millenniumprobleem. Bovendien kan de door WEB gestelde schending van een mededelingsplicht na het sluiten van de overeenkomst zonder nadere motivering – die ontbreekt – niet tot de conclusie leiden dat Invensys aansprakelijk is voor de kosten van het millenniumbestendig maken van het systeem. Ook indien Invensys wel zou hebben gewaarschuwd, zou immers aanpassing van het systeem (in de vorm van meerwerk) moeten hebben plaatsvinden, welke meerkosten voor deze ten tijde van het sluiten van de overeenkomst door partijen nog niet voorziene aanpassing dan in beginsel voor rekening van WEB zouden zijn. Een dergelijke schending van een mededelingsplicht zou in het onderhavige geval dan ook hooguit aanleiding kunnen geven tot aansprakelijkheid van Invensys voor de mogelijke extra kosten die WEB heeft moeten maken doordat zij niet eerder is gewaarschuwd maar daaromtrent is niets gesteld. 2.15 Invensys kan dus evenmin aansprakelijk worden gehouden voor de kosten in verband met het millenniumbestendig maken van het systeem op de grond dat Invensys een mededelings- of waarschuwingsplicht zou hebben geschonden. 2.16 De vorderingen van WEB zijn dan ook terecht afgewezen. Het bestreden vonnis zal, zij het op andere gronden, worden bevestigd. WEB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. BESLISSING: Het Hof: bevestigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt WEB in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Invensys gevallen en tot op heden begroot op Afl. 225,00 aan verschotten en Afl. 20.000,00 aan gemachtigdensalaris; verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Lewin, De Kerpel-van de Poel en Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 15 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.