Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8407

Datum uitspraak2008-06-12
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.722/01 (Rekestnummer (oud): R08/00293)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Arbeidsrecht. Appel tegen beschikking ex 7:685 BW; geen schending fundamentele rechtsbeginselen; geen (schijn van) tegenstrijdige uitspraken door kantonrechter.


Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE Sector handel Zaaknummer : 105.012.722/01 Rekestnummer (oud) : R08/00293 Rekestnummer rechtbank : 717671/RP VERZ 07-51842 beschikking van de negende civiele kamer d.d. 12 juni 2008 inzake [Werknemer], wonende te [Woonplaats], verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: [Werknemer], procureur: mr. G. Bloem, tegen Holthuizen Ontwerpmaterialen B.V., gevestigd te ‘s-Gravenhage, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: Holthuijzen, procureur: mr. H. Weisfelt. Het geding Bij beroepschrift (met producties) ingekomen ter griffie van het hof op 29 februari 2008 is [Werknemer] in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 februari 2008, door de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage (hierna ook te noemen: de kantonrechter), gegeven tussen partijen. Holthuijzen heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend, met producties, ingekomen ter griffie op 9 april 2008. Bij brief van 16 april 2008 heeft [Werknemer] nog een productie in het geding gebracht. Ter zitting van dit hof van 9 mei 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten doen toelichten, [Werknemer] door mr. G. Bloem, advocaat te ‘s-Gravenhage (mede aan de hand van pleitnotities) en Holthuijzen, vertegenwoordigd door haar directeur A. van [...], door mr. H. Weisfelt, advocaat te ‘s Gravenhage. Van het verhandelde is door de griffier proces-verbaal opgemaakt. Hierna is uitspraak bepaald op heden. Beoordeling van het hoger beroep 1. In zijn beschikking van 4 februari 2008 (hierna: de beschikking) heeft de kantonrechter onder 2 een aantal feiten als tussen partijen vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Het gaat daarbij om het volgende. 2. [Werknemer], geboren [in] maart 1958, is krachtens arbeidsovereenkomst d.d. 1 oktober 1998 voor de duur van zes maanden in dienst getreden van Holthuijzen in de functie van grafisch medewerker, welke arbeidsovereenkomst vervolgens voor onbepaalde tijd is verlengd. Zijn laatstverdiende salaris bedraagt € 2.347,-- bruto per maand, exclusief een werkgeversbijdrage in het spaarloon en vakantietoeslag. 3. Op 6 juli 2007 is [Werknemer] door de directeur van Holthuijzen, […], op non-actief gesteld. 4. Holthuijzen heeft in eerste aanleg bij verzoekschrift van 5 december 2007 verzocht de arbeidsovereenkomst met [Werknemer] zo spoedig mogelijk te ontbinden op grond van gewichtige redenen, zijnde primair een dringende reden en subsidiair een verandering van omstandigheden, met veroordeling van [Werknemer] in de proceskosten. [Werknemer] heeft een verweerschrift ingediend en daarbij verzocht primair om het verzoek af te wijzen en subsidiair om in geval van ontbinding een vergoeding aan [Werknemer] toe te kennen van € 102.658,-- bruto alsmede een bijdrage in de juridische kosten. Op 9 januari 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, tegelijk met de behandeling van een vordering van [Werknemer] tot wedertewerkstelling, die door hem tegen Holthuijzen bij wege van voorlopige voorziening aanhangig was gemaakt. 5. De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 5 februari 2008 en [Werknemer] veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter overwoog daarbij, samengevat, dat [Werknemer] stukken met een vertrouwelijk karakter zonder toestemming van Holthuijzen heeft uitgeprint uit bestanden in de met een wachtwoord beveiligde kantoorcomputer van [...] (hof: de broer van de directeur van Holthuijzen, tevens bedrijfsleider) tot welke bestanden hij geen toegang had. Deze feiten zouden een dringende reden als bedoeld in artikel 7:611 lid 1 BW hebben opgeleverd indien de arbeidsovereenkomst op grond daarvan onverwijld door Holthuijzen zou zijn opgezegd en in die zin is er een gewichtige reden voor ontbinding, aldus de kantonrechter. [Werknemer] had de betreffende stukken als producties overgelegd bij zijn verweerschrift. 6. Bij vonnis van 5 februari 2008 heeft de kantonrechter de in kort geding gevorderde wedertewerkstelling afgewezen. 7. In zijn eerste grief stelt [Werknemer] dat de kantonrechter zulke fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. In zijn toelichting voert hij aan dat de kantonrechter onmiskenbaar en zonder voorbehoud ter zitting een beslissing ten principale heeft gegeven in beide zaken, zowel wat betreft de ontbindingsprocedure als het kort geding, door te overwegen dat er geen sprake is van een dringende reden voor ontslag en de tewerkstelling in kort geding af te wijzen. Zonder partijen daarvan op de hoogte te stellen, hetgeen hij wel had behoren te doen, is de kantonrechter vervolgens van zijn eerdere beslissing afgeweken door in zijn beschikking van 5 februari 2008 alsnog een dringende reden aan de ontbinding ten grondslag te leggen. 8. Ook heeft de kantonrechter volgens [Werknemer] het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door geen acht te slaan op wat door [Werknemer] ter zitting naar voren is gebracht omtrent (het overleggen van) de litigieuze producties. 9. Het hof oordeelt als volgt. Artikel 7:685 lid 7 BW bepaalt dat tegen een beschikking krachtens dit artikel geen hoger beroep kan worden ingesteld. Volgens vaste rechtspraak wordt dit appelverbod evenwel doorbroken als de rechter buiten het toepassingsbereik van dit artikel is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing is gelaten of zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Nu [Werknemer] heeft gesteld dat laatstbedoelde situatie zich hier voordoet, kan hij in zijn hoger beroep worden ontvangen. Het hof is echter van oordeel dat de door [Werknemer] aangevoerde feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat van een dergelijke schending sprake is. In het bijzonder blijkt daaruit niet dat de kantonrechter reeds ter zitting een definitieve beslissing heeft gegeven over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en het toekennen van een ontslagvergoeding. 10. De volgens beide partijen door de kantonrechter gemaakte opmerking dat Holthuijzen rekening moest houden met (cursivering hof) een vergoeding is reeds gelet op haar bewoordingen niet als een definitief oordeel daaromtrent te beschouwen en moet overigens gezien worden in het licht van de vrijheid die de rechter heeft om partijen te bewegen om tot een vergelijk te komen. De kantonrechter heeft de hoogte van een dergelijke vergoeding ook niet genoemd, laat staan vastgesteld. Holthuijzen heeft onweersproken gesteld dat de kantonrechter partijen in overweging heeft gegeven om na de zitting alsnog met elkaar in onderhandeling te treden om te bezien of een schikking kon worden bereikt en zo ja, dat zij zonodig tot 3 februari 2008 de gelegenheid hadden om een gezamenlijk verzoek in te dienen en zo neen, dat een beschikking zou volgen op 4 februari 2008. Ook het proces-verbaal van de zitting vermeldt dat op 4 februari 2008 een beschikking zal worden aangegeven zowel in de ontbindingszaak als in het kort geding. Dat de kantonrechter mogelijk is vooruit gelopen op zijn vonnis waarin de wedertewerkstelling is afgewezen, zoals door [Werknemer] nog is aangevoerd, is niet relevant, nu deze kwestie geen onderwerp is van deze procedure (daargelaten dat van een afwijking van de latere beslissing geen sprake is) en zijn oordeel op dat punt ook overigens geen impliciet oordeel inhoudt over de (grondslag van de) ontbinding van de arbeidsovereenkomst of het toekennen van een ontslagvergoeding. 11. Het verwijt van [Werknemer] dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden snijdt evenmin hout. Vast staat immers - het blijkt ook uit het procesverbaal van de zitting in eerste aanleg - dat de door [Werknemer] bij zijn verweerschrift overgelegde producties 1, 3 en 5 en de daarop namens Holthuijzen aan de kantonrechter gerichte fax van 7 januari 2007, waarin deze een beroep heeft gedaan op de onrechtmatige verkrijging daarvan, onderwerp van debat tussen partijen ter zitting zijn geweest; Holthuijzen heeft deze feiten met zoveel woorden nader als grondslag van de door hem gestelde dringende reden aangevoerd, waartegen [Werknemer] verweer heeft kunnen voeren en ook heeft gevoerd. Dat de kantonrechter geen nader feitenonderzoek heeft verricht stemt overeen met de aard van de ontbindingsprocedure, nu deze een eenvoudige, op een spoedige beslissing gerichte verzoekprocedure is, waarin de rechter beslist zonder aan de wettelijke bewijsregels gebonden te zijn. In beginsel kan zonder het houden van getuigenverhoren op het verzoek worden beslist (HR 22 november 1996, NJ 1997,205). 12. Uit het voorgaande volgt dat de eerste grief faalt. De tweede grief, die beoogt de inhoudelijke merites van het geschil aan het hof voor te leggen (naar het hof begrijpt: in geval de eerste grief zou slagen), kan dus onbesproken blijven. 13. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Deze uitslag brengt mee dat [Werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten zal worden veroordeeld. Aan het verzoek van Holthuijzen om de procureur van [Werknemer] persoonlijk in de kosten te veroordelen wegens het entameren van een bij voorbaat kansloze procedure zal het hof voorbijgaan nu de wet in die mogelijkheid niet voorziet (artikel 245 jo. 289 Rv). Evenmin acht het hof termen aanwezig om de proceskosten op een hoger bedrag te stellen dan volgens het liquidatietarief gebruikelijk is. De beslissing Het hof: verwerpt het beroep; veroordeelt [Werknemer] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Holthuijzen begroot op € 2.088,-- (waarvan € 300,-- voor griffierecht en € 1.788,-- voor salaris procureur). Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, J.W. van Rijkom en R.C. Schlingemann, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juni 2008 in aanwezigheid van de griffier.