Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8421

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5432 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende arbeidskundige grondslag? Aangepaste CBBS. In beroep alsnog toereikende motivering.


Uitspraak

06/5432 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 9 augustus 2006, 05/2074 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. W.A. Swildens, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Swildens. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C. Vork. II. OVERWEGINGEN 1.1. De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 16 augustus 2005 - waarbij in bezwaar is gehandhaafd het besluit de WAO-uitkering van appellante per 7 juni 2005 in te trekken - ongegrond is. 2.1. Appellante heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv haar medische beperkingen op juiste wijze heeft ingeschat en neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst. Voorts heeft appellante gesteld dat nu het besluit van 16 augustus 2005 mede berust op de zogenoemde 2e release van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) nog immer onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar is dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen voor haar geschikt zijn. Zij acht de wijze waarop door de rechtbank zelfstandig is bezien of de functies voor haar geschikt zijn onjuist. Appellante heeft er ten slotte nog op gewezen dat nu het besluit op bezwaar is genomen na 1 juli 2005 - gelet op hetgeen is overwogen in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (o.a. LJN: AR4716) - niet enkel vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit is aangewezen, maar dat dit dient te geschieden zonder dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. 3.1. De Raad overweegt als volgt. 3.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot haar medische beperkingen vormt in essentie een herhaling van hetgeen door appellante reeds in beroep is gesteld. Nieuwe argumenten of een nadere onderbouwing van haar standpunt met een verklaring van een medicus die haar steunt in haar opvatting ter zake van haar gezondheidstoestand en de hiermee samenhangende beperkingen zijn niet ingediend. De rechtbank heeft de gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat hetgeen appellante heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat voor het benoemen van een externe medische deskundige geen aanleiding bestaat. 3.3. Ten aanzien van de gronden die zien op de arbeidskundige component van het besluit van 16 augustus 2005 overweegt de Raad het volgende. De Raad heeft in zijn uitspraken van 9 november 2004 overwogen dat in reeds lopende zaken waarin zich met betrekking tot het voorliggende bestreden besluit problemen zouden voordoen die voortvloeien uit de door de Raad geconstateerde onvolkomenheden van het CBBS, dat besluit in beginsel om die reden zal moeten worden vernietigd, waarbij geldt dat indien het besluit in de loop van de procedure in beroep of in hoger beroep alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering, aanleiding kan bestaan om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel of gedeeltelijk in stand te laten. 3.4. Voorts heeft de Raad overwogen dat zulks voor toekomstige besluiten evenwel anders ligt: de Raad achtte het in de rede te liggen dat het Uwv, teneinde soortgelijke problemen voor de toekomst te voorkomen, na kennis te hebben genomen van het in zijn uitspraken neergelegde oordeel, ervoor kiest om niet te volstaan met het verstrekken van afzonderlijke toelichtingen en motiveringen in zich aandienende individuele gevallen, maar tot een zekere systeemaanpassing over te gaan, teneinde de gesignaleerde onvolkomenheden op een meer gestructureerde wijze op te heffen. Een dergelijke systeemaanpassing werd blijkens het verhandelde ter zitting van de zijde van het Uwv in beginsel ook mogelijk geacht. De Raad heeft overwogen het redelijk te achten voor een dergelijke - ingrijpende - systeemaanpassing een termijn aan het Uwv te gunnen welke niet voor 1 juli 2005 zou eindigen. 3.5. Dat betekent, zo heeft de Raad daaraan toegevoegd, dat rekening ermee dient te worden gehouden dat schattingsbesluiten die vanaf 1 juli 2005 worden genomen, indien en voor zover daaraan gebreken kleven die voortvloeien uit de geconstateerde onvolkomenheden van het CBBS, niet langer op vooromschreven wijze zullen kunnen worden gerepareerd door middel van het alsnog verstrekken van een nadere onderbouwing, toelichting en/of motivering. Die besluiten zullen dan in daarvoor in aanmerking komende gevallen worden vernietigd zonder instandlating van de rechtsgevolgen. 3.6. De aangekondigde mogelijkheid van vernietiging zonder instandlating van de rechtsgevolgen van schattingsbesluiten die worden genomen vanaf 1 juli 2005, had derhalve uitsluitend betrekking op de situatie waarin het Uwv ervoor zou kiezen c.q. ervoor zou hebben gekozen niet over te gaan tot structurele aanpassing van het CBBS. Indien in die situatie een vanaf genoemde datum genomen schattingsbesluit niet uiterlijk ten tijde van het nemen daarvan zou zijn voorzien van de noodzakelijke toelichting en motivering, zou niet langer mogen worden gerekend op instandlating van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit. Aldus diende de aangekondigde vernietiging van besluiten genomen vanaf 1 juli 2005 als een aansporing om het Uwv te bewegen tot systeemaanpassing. 3.7. In zijn - na de aangevallen uitspraak gewezen - uitspraken van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971, 9973, 9974, 9976 en 9980) heeft de Raad, voor zover hier van belang, blijk gegeven van het oordeel dat met de door het Uwv na de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte aanpassingen in voldoende mate is tegemoet gekomen aan de in die uitspraken verwoorde kritiek van de Raad. 3.8. Gegeven deze systeemaanpassing, die voor 1 juli 2005 zijn beslag heeft gekregen, heeft de in de uitspraken van 9 november 2004 aangekondigde vernietiging van op en na 1 juli 2005 genomen schattingsbesluiten zonder de mogelijkheid van instandlating van de rechtsgevolgen, anders dan de rechtbank en appellante menen, zijn doel en betekenis verloren. De rechtbank kan mitsdien niet worden gevolgd in haar oordeel ter zake zoals neergelegd in rechtsoverweging 4.5.5 van de aangevallen uitspraak. De rechtbank kan evenmin worden gevolgd in haar oordeel als neergelegd in rechtsoverweging 4.5.6 van de aangevallen uitspraak, inhoudende dat de door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 3 februari 2006 gegeven nadere toelichting ten aanzien van de geschiktheid van de aan het besluit van 16 augustus 2005 ten grondslag liggende functies, buiten beschouwing moet blijven. 3.9. Uit vorenbedoelde jurisprudentie vloeit immers voort dat indien in de loop van de procedure in beroep of in hoger beroep van de zijde van het Uwv alsnog een adequate toelichting wordt gegeven op de geschiktheid van de functies, dit aanleiding kan zijn om de rechtsgevolgen van het onvolkomen besluit in stand te laten. 3.10. De Raad overweegt voorts dat het Uwv niet bestrijdt dat het besluit van 16 augustus 2005 in het licht van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 en 12 oktober 2006 niet op voldoende wijze is gemotiveerd. Het hoger beroep van appellante, voor zover daarbij is betoogd dat de rechtbank het besluit van 16 augustus 2005 had dienen te vernietigen, treft gelet op voormelde uitspraken doel. De uitspraak van de rechtbank en het besluit van het Uwv van 16 augustus 2005 dienen mitsdien te worden vernietigd. 3.11. Naar het oordeel van de Raad zijn de bij de functies voorkomende signaleringen inmiddels met de in beroep en in hoger beroep ingezonden rapporten van de bezwaararbeidsdeskundigen van 3 februari 2006 en 2 november 2006, bezien in onderlinge samenhang, op afdoende wijze toegelicht. Aan hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in de rapportage van 2 november 2006 aandacht besteed. Hetgeen is aangevoerd is op juiste wijze weerlegd. Mitsdien bestaat er aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 augustus 2005 geheel in stand blijven. 3.12. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.288,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep en op € 22,-- voor reiskosten in hoger beroep, zijnde in totaal € 1.310,--. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 16 augustus 2005 gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag groot € 1.310,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 143,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. RB