Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8425

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3436 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig? Maatmanloon juist vastgesteld?


Uitspraak

06/3436 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 mei 2006, kenmerk 05/1240 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. R.J.B. Caderius van Veen, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. Caderius van Veen zich teruggetrokken als gemachtigde van appellante. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Nadien heeft het Uwv een nader rapport ingediend van bezwaararbeidsdeskundige J.P.M. Optekamp-van Kaam van 19 januari 2007. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 6 juni 2008, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als ziekenverzorgende en is voor deze werkzaamheden op 22 september 1995 voor het eerst uitgevallen wegens psychische klachten. Nadien is appellante op 16 oktober 1996 opnieuw voor haar werkzaamheden uitgevallen, wegens evenwichts- en vermoeidheidsklachten. 1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd appellante met ingang van 23 september 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. In het kader van een herbeoordeling inzake de voortzetting van de WAO-uitkering heeft arts J. Klompmaker appellante op 15 december 2004 onderzocht en in zijn rapport van 15 december 2004 geconcludeerd dat appellante in staat is tot gangbare arbeid, waarbij rekening wordt gehouden met een beperkte belastbaarheid ten aanzien van persoonlijk functioneren, onder meer voor de aspecten concentreren, deadlines en storingen. Klompmaker heeft de voor appellante vastgestelde mogelijkheden en beperkingen weergegeven in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 15 december 2004. Aan de hand van de FML en de arbeidsmogelijkhedenlijst van 23 februari 2005 heeft arbeidsdeskundige A.C.M. Kroeze-de Bruijn functies geselecteerd. In het door Kroeze-de Bruijn op 23 februari 2005 uitgebrachte rapport is vermeld dat, gezien de aan de geselecteerde functies te ontlenen loonwaarde, het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op nihil moet worden gesteld. Bij besluit van 2 maart 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 24 april 2005 ingetrokken omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. 1.4. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts N. Visser op 5 juli 2005 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat de primaire medische beoordeling niet in stand kan blijven. Visser heeft op 6 juli 2005 een aangepaste FML opgesteld. In deze FML is in verband met vermoeidheid een urenbeperking van ongeveer 4 uur per dag en ongeveer 20 uur per week vastgesteld. Gezien de traumata die appellante heeft meegemaakt zijn tevens beperkingen vastgesteld ten aanzien van het sociaal functioneren, onder meer voor de aspecten hanteren van emotionele problemen van anderen en omgaan met conflicten. Bezwaararbeidsdeskundige H. Rosing heeft in zijn rapport van 29 september 2005 geconcludeerd dat op grond van de aangepaste FML de geselecteerde functies niet meer bruikbaar zijn. Rosing heeft vervolgens nieuwe functies geselecteerd en op basis van de loonwaarde van de geselecteerde functies het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 31,7%. Bij besluit van 10 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante gegrond verklaard en de WAO-uitkering met ingang van 24 april 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het Uwv zich op het rapport van bezwaarverzekeringsarts Visser heeft mogen baseren. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht is uitgegaan van een maatman met een werkweek van 30,4 uur, zijnde de omvang van de werkweek op het moment dat appellante voor haar werk was uitgevallen. 3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest en dat haar klachten toenemen bij druk van buitenaf waardoor zij niet kan werken. Voorts heeft appellante aangevoerd dat haar maatmanloon ten onrechte is gebaseerd op een werkweek van 30,4 uur omdat zij drie maanden voor haar uitval op 16 oktober 1996 vanwege arbeidsongeschiktheid minder uren was gaan werken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante tijdens de procedure een gedeelte van een rapport van R. Scholtens, arbeidstrainer, werkzaam bij Agens De Werkende Kracht B.V. en een brief van psycholoog/psychotherapeut A.J. Kroep van 15 april 2007 overgelegd. 4.1. De Raad ziet geen aanleiding over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Er is naar het oordeel van de Raad sprake van een adequaat en voldoende zorgvuldig onderzoek. Daartoe overweegt de Raad dat de verzekeringsarts appellante tijdens een spreekuur heeft onderzocht en dat de bezwaarverzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, waarbij tevens een brief van B.M. Kremer van de Praktijk voor traumaverwerking en hypnotherapie van 17 april 1997 is betrokken. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat met de psychische klachten van appellante rekening is gehouden hetgeen geleid heeft tot het stellen van beperkingen in de rubrieken Persoonlijk en Sociaal Functioneren in de FML. Voorts heeft de Raad in de door appellante in hoger beroep overgelegde stukken geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. Daartoe overweegt de Raad dat uit het overgelegde gedeelte van het ongedateerde rapport van reïntegratiebureau Agens alleen blijkt dat appellante wegens spanningsklachten het gestarte reïntegratietraject voortijdig heeft beëindigd. Deze informatie komt overeen met de informatie uit het rapport van reïntegratiebureau Agens dat appellante in de procedure bij de rechtbank had overgelegd en bevat dus geen nieuwe medische gegevens. Ook uit de brief van psycholoog Kroep blijken geen nieuwe medische gegevens die betrekking hebben op de datum in geding, 24 april 2005. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en heeft overgelegd, heeft de Raad dan ook geen aanwijzingen gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De Raad ziet daarom geen aanleiding voor het instellen van een medisch onderzoek door een deskundige. 4.2. Ten aanzien van de grief dat het maatmanloon ten onrechte is gebaseerd op een werkweek van 30,4 uur per week, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante niet heeft onderbouwd dat zij vóór haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag zijnde 16 oktober 1996, in een kleinere urenomvang van 30,4 uur per week is gaan werken om medische redenen. De Raad ziet dan ook geen aanknopingspunten om de berekening van het maatmanloon op basis van een maatmanomvang van 30,4 uur per week, zoals vastgesteld in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Rosing van 29 september 2005, onjuist te achten. 4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. 4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. RB