Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8441

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3804 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. CBBS. Alsnog toereikende toelichting gegeven.


Uitspraak

06/3804 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 mei 2006, 05/957 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en [Betrokkene] (hierna: betrokkene), Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. D.J.H. Habers een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Appellant was vertegenwoordigd door mr. A. Ruis. Betrokkene is niet verschenen. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 1 maart 2005 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 2 mei 2005 ingetrokken, op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene is afgenomen naar minder dan 15%. Bij besluit van 14 juli 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 1 maart 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd met opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar en het een en ander bepaald over griffierecht en proceskosten. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de aanpassingen van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), zoals deze door appellant zijn doorgevoerd, niet op alle punten voldoen aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid die aan het CBBS moeten worden gesteld en dat er nog steeds sprake is van een structurele tekortkoming van het systeem. Gezien het hoger beroepschrift van appellant en het verweerschrift namens betrokkene ziet de Raad aanleiding om het hoger beroep beperkt te achten tot de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit. Met betrekking tot het door appellant gehanteerde CBBS verwijst de Raad allereerst naar zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJN: AR4717) en 12 oktober 2006 (LJN: AY9971). De Raad heeft daarin - kort samengevat - overwogen dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem bij de bepaling van (de mate van) arbeidsongeschiktheid, maar dat het een aantal onvolkomenheden vertoont en dat zolang het CBBS niet wordt aangepast, zwaardere eisen worden gesteld aan de motivering van schattingsbesluiten. In reeds lopende zaken zal het bestreden besluit vernietigd dienen te worden, indien niet uiterlijk bij de beslissing op bezwaar aan die eisen wordt voldaan. In het geval dat in de loop van de procedure in eerste aanleg of in hoger beroep een besluit op bezwaar dat vóór 1 juli 2005 is genomen, alsnog wordt voorzien van een ontbrekende toelichting, onderbouwing of motivering, kan er aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Met betrekking tot het nieuwe CBBS is de Raad tot de slotsom gekomen dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende, in zijn uitspraak van 9 november 2004 beschreven, onvolkomenheden in voldoende mate zijn opgeheven. Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt waar het zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat er nog immer tekortkomingen in algemene zin aan het CBBS kleven. Wat betreft de signaleringen met een G heeft de Raad overwogen dat alle door het CBBS op de functiebelastingen aangebrachte signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien, waarbij tevens geldt dat in voorkomende gevallen, afhankelijk van de zich voordoende feiten en omstandigheden, voorafgaand overleg met de verzekeringsarts noodzakelijk zal zijn. Het door appellant in hoger beroep bij brief van 25 juli 2006 nog ingenomen standpunt dat in voorkomende gevallen nadere motivering door de (bezwaar)arbeidsdeskundige achterwege kan worden gelaten, dat het systeem inzichtelijk is en daarmee ook de werkwijze om bepaalde signaleringen niet nader te motiveren, kan door de Raad dan ook niet worden onderschreven. In zoverre slaagt het hoger beroep dus niet. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 7 maart 2008, LJN: BC7279, overweegt de Raad dat, gegeven deze systeemaanpassing, die voor 1 juli 2005 haar beslag heeft gekregen, de in de uitspraken van 9 november 2004 aangekondigde vernietiging van op en na 1 juli 2005 genomen schattingsbesluiten zonder de mogelijkheid van instandlating van de rechtsgevolgen, haar doel en betekenis heeft verloren. Anders dan de rechtbank meent, kan aan de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 dan ook geen grondslag (meer) voor een dergelijke vernietiging worden ontleend. Voor een uitvoeriger weerlegging van het standpunt van de rechtbank Almelo zoals ingenomen in een aantal uitspraken van 13 januari 2006, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN: BC6544. Ten materiële overweegt de Raad dat de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee door middel van zijn rapportage van 7 maart 2008 de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft besproken in het licht van de voormelde uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 en alle in die functies voorkomende signaleringen alsnog van een naar het oordeel van de Raad afdoende toelichting heeft voorzien. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voorzover daarbij aan appellant is opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, dat de aangevallen uitspraak voor het overige dient te worden bevestigd en dat er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De Raad acht termen aanwezig om appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarin aan appellant de opdracht is gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.P.T. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A. de Wit. RB