Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8448

Datum uitspraak2008-06-24
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/880086-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Noodweer, avas


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector straf parketnummer 17/880086-08 vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 juni 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats], niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats, thans gedetineerd in P.I. Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen. De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 10 juni 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden. Telastelegging Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. Vordering officier van justitie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd: - vrijspraak van het onder 3. telastegelegde; - veroordeling voor het onder 1. primair en 2. telastegelegde; - oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 500,00 met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Partiële vrijspraak De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1. telastegelegde als volgt. De rechtbank constateert dat er discrepanties zijn in en tussen de verklaringen van het slachtoffer en de getuige. Zo verklaart het slachtoffer dat hij binnen café [naam] is gestoken, terwijl de eigenaar van de kroeg heeft gezegd dat het slachtoffer buiten het café moet zijn gestoken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en het slachtoffer buiten het café een wapenloos handgemeen hebben gehad. Daarnaast heeft enkel aangever het over de aanwezigheid van een mes. De eigenaar van de kroeg heeft het mes niet gezien, zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen, en verdachte ontkent een mes bij zich te hebben gehad. Gelet op de discrepanties is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Op grond daarvan dient verdachte van het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair telastegelegde te worden vrijgesproken. De rechtbank is voorts met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte ter zake van het onder 3. telastegelegde moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Bewijsoverweging De raadsman heeft ter zitting bepleit dat verdachte ter zake van het onder 2. telastegelegde moet worden vrijgesproken nu het voorhanden zijnde bewijs niet overtuigend is. Volgens de raadsman is niet met zekerheid te zeggen dat verdachte en het slachtoffer over hetzelfde incident verklaren. De rechtbank overweegt als volgt. Aangever, een Antilliaan, heeft bij de politie verklaard dat hij op 24 februari van dit jaar op de Weaze te Leeuwarden door [naam] op zijn kin is geslagen. Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij op 24 februari van dit jaar op de Weaze te Leeuwarden een Antilliaan een slag tegen de kin heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte overtuigend blijkt dat verdachte met zijn vuist eenmaal een slag tegen de kin van het slachtoffer heeft gegeven. De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de raadsman. Bewijsmiddelen De rechtbank past met betrekking tot het onder 2. telastegelegde feit de volgende bewijsmiddelen toe: 1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 juni 2008, welke -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudt: Ik heb op 24 februari 2008 op de Weaze te Leeuwarden een Antilliaan een slag tegen de kin gegeven. 2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij] (pag. 79 en 80), welke -zakelijk weergegeven- onder meer inhoudt: Op 24 februari 2008 was ik op de Weaze te Leeuwarden. Ik zag toen dat daar de mij bekende [naam] op de Weaze was. [naam] is ook van Antilliaanse afkomst. Ik kreeg een stoot van [naam] onder mijn kin. Bovenstaande wettige bewijsmiddelen -in onderling verband en samenhang beschouwd- houden de redengevende feiten en omstandigheden in waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat verdachte het hierna bewezenverklaarde feit heeft begaan. Bewezenverklaring De rechtbank acht het onder 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: hij op 24 februari 2008 te Leeuwarden opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [benadeelde partij], een stoot tegen de kin heeft gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden. De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Kwalificatie Het bewezene levert op het misdrijf: 2. mishandeling Strafbaarheid verdachte Verdachte heeft ter terechtzitting met betrekking tot het onder 2. telastegelegde aangevoerd dat hij in de veronderstelling was dat het slachtoffer bij het naderen van verdachte een wapen trok, toen hij zijn hand in zijn zak deed. Uit voorzorg en ter verdediging van zijn eigen lijf heeft verdachte hierop het slachtoffer in zijn gezicht geslagen. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen het lijf van verdachte. Voor zover hetgeen verdachte heeft aangevoerd moet worden begrepen als een beroep op noodweer, wordt dit beroep derhalve verworpen. Voor zover het door verdachte aangevoerde moet worden opgevat als een beroep op afwezigheid van alle schuld, omdat verdachte meende te handelen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding die gericht was tegen zijn eigen lijf, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die verdachte heeft aangevoerd, de dwaling van verdachte omtrent de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tegen zijn eigen lijf niet verschoonbaar maken. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van verdachte. Nu ook niet van enige andere strafuitsluitingsgrond is gebleken, acht de rechtbank verdachte strafbaar. Strafmotivering De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister; - de vordering van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling op 24 februari 2008 te Leeuwarden. Hiermee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Over de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank zich geen oordeel kunnen vormen aangezien verdachte iedere medewerking aan onderzoek heeft geweigerd. Verdachte is in het (recente) verleden meerdere malen veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank merkt de omvangrijke justitiële documentatie als strafverzwarende omstandigheid aan en wijkt daarom af van de landelijke oriëntatiepunten. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank legt een lagere straf op dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd, aangezien de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd op een bewezenverklaring van alle (primair) telastegelegde feiten, terwijl de rechtbank verdachte van het eerste en derde telastegelegde feit vrijspreekt. Benadeelde partij [benadeelde partij], door tussenkomst van zijn gemachtigde mr. J. Pieters, heeft zich tijdens de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en mondeling de opgave gedaan van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van € 100,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, subsidiair, meer subsidiair en onder 3. is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het onder 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 25 juni 2008. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], tot een bedrag van € 100,00 (zegge: honderd euro) toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van dit bedrag. Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 100,00 (zegge: honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twee dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 100,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. A. de Jong, rechters, bijgestaan door mr. G. Sannes, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2008.