Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8455

Datum uitspraak2008-02-13
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/4340 BELEI
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking subsidie. De rechtbank concludeert dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in strijd met de Regeling structuurverbetering glastuinbouw een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de investering voordat de ontvangst van de subsidieaanvraag aan eiseres was bevestigd. Verweerder was dan ook bevoegd het besluit tot subsidievaststelling in te trekken en om de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen vermeerderd met de wettelijke rente van eiseres terug te vorderen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheden zijn niet gesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, meervoudige kamer Reg. nr. AWB 06/4340 BELEI UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A.] B.V., gevestigd te [B.], gemeente [C.], eiseres, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. I. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 24 januari 2005 heeft verweerder zijn besluit tot subsidievaststelling van 29 september 2001 ingetrokken en de betaalde subsidiebedragen vermeerderd met de wettelijke rente ad in totaal € 74.942,25 van eiseres teruggevorderd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 31 maart 2006 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 10 mei 2006, ingekomen bij de rechtbank op 11 mei 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het beroep is op 6 februari 2008 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. Strating, federatie-belastingadviseur, werkzaam bij LTB adviseurs en accountants. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde drs. J.J.M. Schipper. II. Motivering 1. Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld. 1.1 Ingevolge artikel 4:57 van de Awb kunnen – voor zover hier van belang – onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken. 1.2 De Regeling structuurverbetering glastuinbouw, Stcrt. 1997, nr. 187 (hierna: de Regeling) is op 2 oktober 1997 in werking getreden. Zij dient ter uitvoering van de Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, nr. 950/97 (Pb. EG L 142). 1.3 Op 18 april 2002 is de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002 (hierna: de Regeling 2002) in werking getreden. Artikel 21 daarvan bepaalt dat de Regeling is ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van de Regeling 2002. 1.4 Op 1 april 2007 is de Regeling LNV-subsidies in werking getreden. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder r, daarvan is de Regeling 2002 ingetrokken en ingevolge artikel 6:3 blijft het recht dat gold voorafgaand aan dat tijdstip van toepassing op een aanvraag om subsidieverlening die is ingediend voorafgaande aan dat tijdstip, op de aldus verleende subsidie en op de uit die subsidieverlening voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen. 1.5 Aangezien de subsidieaanvraag van eiseres dateert van 15 augustus 2000, is de Regeling op deze zaak van toepassing. 1.6 Ingevolge artikel 18 van de Regeling wordt geen subsidie verstrekt voor investeringen met de uitvoering waarvan een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd. Onder het maken van een aanvang met de uitvoering van een investering wordt in elk geval verstaan het aangaan van verplichtingen. 1.7 Ingevolge artikel 33 van de Regeling kunnen, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 6 van de Kaderwet LNV-subsidies, terug te vorderen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente over de periode die aanvangt op het tijdstip van uitbetaling van het subsidiebedrag tot aan het moment van algehele voldoening. 2. Eiseres heeft op grond van de Regeling op 15 augustus 2000 subsidie aangevraagd voor de investering in de bouw van een groenlabel kas van 44.120m2. Bij brief van 24 augustus 2000 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Bij besluit van 1 februari 2001 heeft verweerder voor de nieuw te bouwen groenlabel kas subsidie verleend ten bedrage van ƒ 133.000,-- (€ 60.352,76). Bij besluit van 29 september 2001 heeft verweerder vervolgens de subsidie vastgesteld op ƒ 133.000,-- (€ 60.352,76). De Algemene Inspectiedienst (AID) heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de subsidieverstrekking aan eiseres. Op 28 juni 2004 heeft de AID verslag gedaan van dat onderzoek. Op 30 september 2004 is aanvullend verslag uitgebracht (hierna tezamen: het controleverslag). 3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat na de subsidievaststelling voor het eerst is gebleken dat vóór de datum van bevestiging van de ontvangst van de subsidieaanvraag, 24 augustus 2000, een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de investering als bedoeld in artikel 18 van de Regeling. Uit het controleverslag blijkt dat er vroegtijdig feitelijk is aangevangen met de bouw van de groenlabel kas, namelijk op 23 juni 2000. Voorts zijn er vroegtijdig verplichtingen aangegaan met betrekking tot de investering in de groenlabel kas. 4. Eiseres stelt dat er op 8 juni 2000 mondeling opdracht is gegeven tot de bouw van een ketelhuis en substraatruimte. Het ketelhuis en de substraatruimte behoren echter niet tot het subsidiabele deel van de investering. Eerst op 28 augustus 2000, derhalve na de datum van de ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag, is voor het wel subsidiabele deel van de investering, de bouw van de kas, opdracht gegeven. 5. Met betrekking tot hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd overweegt de rechtbank het volgende. 5.1 Hoewel eiseres pas in een laat stadium en eerst na herhaaldelijk aandringen van verweerder het volledige onderzoeksdossier heeft ontvangen, staat vast dat zij na ontvangst van de brief van verweerder van 9 februari 2006 in het bezit was van het volledige dossier, inclusief het proces-verbaal van verhoor van [medewerker V.], werkzaak bij [D.] Tuinbouwprojecten BV, de hoofdaannemer van het project (hierna: [D.]). De hoorzitting in bezwaar vond plaats op 16 februari 2006. Van het bewust achterhouden van – in de visie van eiseres ontlastend – materiaal door verweerder is derhalve geen sprake. Het betoog van eiseres dat het beroep reeds gegrond dient te worden verklaard omdat zij, voordat het besluit op bezwaar werd genomen, niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op het hoorverslag slaagt niet, omdat geen rechtsregel vereist dat betrokkene in de gelegenheid dient te worden gesteld op het verslag van het horen te reageren. Daarbij is mede van belang dat de opmerking die eiseres in het hoorverslag mist, niet van belang is voor de beslechting van het onderhavige geschil. Immers het feit dat eiseres, naar zij stelt, in september 2000 een extra investering van € 336.937,-- voor de aanschaf van een energiescherm heeft gedaan, heeft geen betrekking op de in dit geschil te beantwoorden vraag of vroegtijdig een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de investering. 5.2 Anders dan eiseres heeft betoogd, volgt uit artikel 18 van de Regeling niet dat eerst op het moment dat wilsovereenstemming met de aannemer is bereikt, sprake kan zijn van een aanvang maken met de investering als bedoeld in dat artikel. Het aangaan van verplichtingen wordt in artikel 18 slechts genoemd als één van wijzen waarop een aanvang kan worden gemaakt met de uitvoering van de investering. Onder het een aanvang maken met de uitvoering van de investering wordt, gelet op de tekst van artikel 18 van de Regeling, ook – en zelfs in de eerste plaats – verstaan het daadwerkelijk feitelijk beginnen met de werkzaamheden ter uitvoering van de investering, te weten de bouw van de groenlabel kas. 5.3 Uit het controleverslag blijkt, en door eiseres is niet weersproken, dat reeds op 23 juni 2000 feitelijk een aanvang is gemaakt met het storten van de fundering voor zowel het ketelhuis en de substraatruimte als de kas door de onderaannemer en kassenbouwer [M.] BV. Voorts blijkt uit de op 23 september 2004 afgelegde verklaring van [directeur] van [M.] BV, dat reeds voor 23 juni 2000 voorbereidende grondwerkzaamheden (uitzetten piketpaaltjes en heien) voor het storten van de fundering zijn verricht. Het betoog van eiseres dat [directeur] niet op de hoogte kan zijn van de contractuele verhouding tussen eiseres en [D.], doet niet af aan het feit dat [directeur] wel op de hoogte is van de feitelijk aanvang van de werkzaamheden, omdat deze werkzaamheden door [M.] BV zijn verricht. 5.4 Reeds op grond van het feit dat vóór de datum van bevestiging van de ontvangst van de aanvraag met de feitelijk uitvoering van de bouw van de groenlabel kas is begonnen, staat vast dat in strijd met het bepaalde in artikel 18 van de Regeling subsidie is verstrekt. Daarbij is niet van belang of aan het feitelijk een aanvang maken met de werkzaamheden een overeenkomst ten grondslag ligt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu in ieder geval vast staat dat eiseres het feitelijk aanvangen met de bouw van de kas heeft gedoogd en zich daartegen niet heeft verzet, vast staat dat vroegtijdig is begonnen met de uitvoering van de investering als bedoeld in artikel 18 van de Regeling. Het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2000, nr. 35.901, waarop eiseres zich beroept, heeft betrekking op de aftrekbaarheid van de kosten van een investering, zulks in het kader van de vaststelling van de verschuldigde vennootschapsbelasting. Op de vraag wanneer een aanvang is gemaakt met de uitvoering van een investering als bedoeld in artikel 18 van de Regeling heeft dit arrest geen betrekking. 5.5. Gelet op het voorgaande behoeft de stelling van eiseres dat de opdracht, die zij op 8 juni 2000, naar zij stelt onder grote druk van de aannemer, heeft gegeven voor de bouw van een ketelhuis en substraatruimte geen betrekking heeft op het subsidiabele deel van de investering, geen bespreking. Vast staat immers dat op 23 juni 2000 is begonnen met de fundering voor zowel de kas als het ketelhuis en de substraatruimte. 5.6 De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in strijd met het bepaalde in artikel 18 van de Regeling een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de investering voordat de ontvangst van de subsidieaanvraag aan eiseres was bevestigd. Verweerder was dan ook bevoegd het besluit tot subsidievaststelling in te trekken en om de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen vermeerderd met de wettelijke rente van eiseres terug te vorderen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheden zijn niet gesteld. 5.7 Het beroep is ongegrond. 5.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn, mr. A.L. Frenkel en mr. dr. Th.L. Bellekom en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.