Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8464

Datum uitspraak2008-07-02
Datum gepubliceerd2008-08-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.012.018.01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 401, lid 5 BW mist toepassing. Verzoek wijziging kinderalimentatie in verband met wijziging omstandigheden als bedoeld in artikel 401 lid 1 BW. Verzoek afgewezen. Winst mag in onderneming blijven.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 2 juli 2008 Rekestnummer : 1453-R-07 Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-798 Zaaknummer : 105.012.018/01 [de vrouw] verzoekster in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. E. Grabandt, tegen [de man] verweerder in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. A.M.M. van der Valk. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De moeder is op 15 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2007. De vader heeft op 21 november 2007 een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 2 januari 2008, 5 februari 2008 en 21 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 1 april 2008 aanvullende stukken ingekomen. Op 17 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. E.M.F. Prickartz, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D.A. Harff. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot vaststelling van een kinderalimentatie ten bedrage van € 770,- per maand met ingang van 1 april 2007, afgewezen. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP 1. In geschil is de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige: [naam], geboren [in] 1994. De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder is belast met het ouderlijk gezag. 2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de tussen partijen in 1998 overeengekomen kinderalimentatie te wijzigen en te bepalen dat de vader met ingang van 1 april 2007 een kinderalimentatie zal betalen van € 770,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bijdrage vast te stellen die het hof vermeent te behoren. 3. De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen. 4. In hoger beroep heeft de moeder vier grieven aangevoerd. In haar eerste grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het wijzigingsverzoek van de moeder onvoldoende is onderbouwd en daardoor heeft de rechtbank volgens de moeder ten onrechte niet aangenomen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. De wijziging is volgens de moeder in de eerste plaats gelegen in de forse inkomensstijging aan de zijde van de vader. Ten tijde van het overeenkomen van de kinderalimentatie in 1998 was de vader werkloos en/of had hij een laag inkomen/uitkering. De moeder meent dat de vader in 2004 een inkomen uit winst uit onderneming had van € 115.263,-, hetgeen op maandbasis neerkomt op meer dan € 5.000,- netto. Zij heeft geen redenen om aan te nemen dat de omzet en winst van de onderneming na 2004 zijn gedaald. De vader heeft derhalve een aanzienlijk hoger inkomen dan in 1998. Blijkens de jaaropgaaf bedroeg het salaris van de vader in 2006 in ieder geval € 3.009,- bruto, zijnde ongeveer € 2.090,- netto per maand. In de tweede grief stelt de vrouw voor het geval het hof in weerwil van het gestelde bij grief 1 geen wijziging van omstandigheden aan mocht nemen subsidiair dat in dat geval sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven als bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW. De rechtbank heeft zulks in de bestreden beschikking miskend, aldus de vrouw. 5. Het hof ziet aanleiding eerst grief 2 te behandelen en overweegt als volgt. Uit de stukken en het besprokene ter zitting is gebleken dat partijen in 1998 met bijstand van een maatschappelijk werker en van twee advocaten, zijn overeengekomen dat de vader ƒ 300,-, derhalve € 136,- (thans geïndexeerd € 175,-) per maand kinderalimentatie zou gaan betalen. Een en ander werd destijds noch in een schriftelijke overeenkomst noch in een beschikking van de rechtbank neergelegd. De vader heeft ter terechtzitting onweersproken verklaard dat hij ten tijde van de overeenkomst ongeveer ƒ 2.000,- (€ 907,-) netto per maand verdiende. De moeder had geen inkomsten uit loondienst en was voltijds huisvrouw. Het gezinsinkomen bedroeg destijds derhalve ongeveer € 907,- netto per maand. Partijen hebben desgevraagd ter zitting niet duidelijk kunnen maken of genoemde € 136,- op basis van behoefte en/of draagkracht is overeengekomen, maar gezien genoemd inkomen gaat het hof er van uit dat de behoefte € 136,- was, en de man die evenredig voor zijn rekening heeft genomen. In het licht van bovengenoemde omstandigheden is het hof, anders dan de moeder heeft betoogd, van oordeel dat er bij de totstandkoming van de overeenkomst, waarbij deskundigen hen hebben bijgestaan, geen sprake is geweest van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven, noch anderszins is gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 5 BW. De tweede grief van de moeder faalt derhalve. 6. Resteert de vraag of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Het hof overweegt ter zake als volgt. De vader heeft per 17 januari 2005 de rechtsvorm van zijn onderneming gewijzigd van eenmanszaak in een besloten vennootschap, bij welke vennootschap hij met ingang van die datum op de loonlijst staat. Uit de door de vader overgelegde salarisspecificaties en de verklaring van de vader ter zitting blijkt dat zijn inkomen vanaf die datum ongeveer € 2.100,- netto per maand bedraagt. De vader heeft verder ter zitting verklaard dat hij megafeesten organiseert, waarmee hoge kosten gemoeid zijn, en in welke branche een grote concurrentie heerst. Hij dient per feest gemiddeld € 100.000,- voor te financieren. In het licht van het vorenstaande, acht de vader het noodzakelijk om eventuele winst in de onderneming te laten zitten, welke verklaring het hof niet onaannemelijk voorkomt. Indien nodig, neemt de vader wel bedragen uit de zaak op. De vader heeft verder onder meer hypotheeklasten van € 766,- per maand, en een alimentatieverplichting van tussen de € 100,- en € 200,- per maand voor een minderjarig kind, geboren uit een andere relatie van de vader. Niet genoegzaam is gebleken is dat de vader in 2005, 2006 en 2007 een vergelijkbaar inkomen heeft genoten ten opzichte van 2004, nu de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat 2004 incidenteel een goed jaar is geweest. Voorts acht het hof het niet redelijk en billijk alleen van 2004 uit te gaan, waarbij komt dat partijen in 1995 uit elkaar zijn gegaan. Dat de vader een inkomen heeft van ongeveer € 5.000,- netto per maand, zoals door de moeder betoogd, is derhalve niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt. 7. Nu het netto inkomen van de vader het netto gezinsinkomen ten tijde van de vaststelling in 1998 overstijgt, heeft dit gevolgen voor de behoefte van [kind] in die zin dat de behoefte thans € 260,- per maand bedraagt. Naar het oordeel van het hof heeft dit in onderhavig geval echter niet het gevolg dat de vader meer alimentatie moet gaan voldoen in verband met het volgende. De moeder had destijds, in 1998, geen inkomen. Zij werkt thans in deeltijd en heeft een inkomen uit loondienst van ongeveer € 1.000,- netto per maand. Zij ontvangt uit hoofde van een ander huwelijk (welk huwelijk nadien is ontbonden door echtscheiding) een alimentatiebijdrage voor zowel zichzelf als haar kind uit de relatie met deze derde. Het hof is in het licht van bovengenoemde omstandigheden van oordeel, gelet op het gezinsinkomen in 1998 van ongeveer € 907,- netto per maand, waarbij genoemde kosten van [belanghebbende] geheel voor rekening van de vader kwamen, en de (verhouding tussen de) huidige inkomens van partijen, te weten € 2.100,- netto per maand voor de vader en € 1.000,- netto per maand voor de moeder, waarbij de kosten van [belanghebbende] naar rato verdeeld moeten worden, dat er geen aanleiding bestaat de bijdrage van de vader op een hoger bedrag te stellen dan de thans te betalen bijdrage. Mitsdien is er geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. De grief van de moeder dienaangaande faalt derhalve. 8. Uit het vorenstaande volgt dat de overige grieven geen bespreking meer behoeven. 9. De vader heeft ter terechtzitting onweersproken verklaard dat hij met ingang van 1 april 2008 € 180,- kinderalimentatie aan de moeder zal betalen. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen. Mede gelet op het inkomen van de moeder, wordt dit bedrag geacht behoeftedekkend te zijn. BESLISSING Het hof: bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; stelt - in aanvulling op de bestreden beschikking - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2008 vast op € 180,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen; wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Kamminga en van Wijk, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2008.