Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8471

Datum uitspraak2008-07-04
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 07/1275 en AWB 08/62
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verkeersbesluit op grond van de Wegenverkeerswet 1994, als gevolg waarvan het aantal motorvoertuigen in de desbetrefffende straat aanmerkelijk toeneemt. Met ingang van 15 november 2007 is het Besluit Luchtkwalteit 2005 vervallen en de regeling inzake luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer in werking getreden. De rechtbank stelt vast dat ingevolge artikel 7 van het Besluit Luchtkwaliteit 2005 bij het nemen van een verkeersbesluit onderzoek diende te worden verricht naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. De rechtbank stelt voorts vast dat het nemen van een verkeersbesluit niet onder de reikwijdte valt van artikel 5:16 van de Wet Milieubeheer, zodat het nieuwe recht bij het nemen van een verkeersbesluit niet langer onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit vereist. Het primaire besluit werd genomen voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling. Bij het primaire besluit werd geen toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 7 van het destijds geldende Besluit Luchtkwaliteit 2005. De beslissing op bezwaar werd genomen na de inwerkingtreding van de nieuwe regeling. De rechtbank oordeelt op grond van het overgangsrecht als volgt. In de memorie van toelichting valt te lezen dat de nieuwe regeling eerbiedigende werking heeft en niet van toepassing is op de uitoefening van bevoegdheden die reeds heeft plaatsgehad. Het Besluit Luchtkwaliteit 2005 blijft derhalve van toepassing op een besluit dat is vastgesteld voor 15 november 2007 en waarbij artikel 7 van dat besluit toegepast had behoren te worden maar niet is toegepast. Voorts dient het Besluit Luchtkwaliteit 2005 ook te worden toegepast bij de beslissing op het bezwaar tegen zo'n besluit.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummers: AWB 07/1275 en AWB 08/62 uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake 1. [XXX], allen wonende te [woonplaats], eisers in het beroep AWB 07/1275, hierna: eisers 1, gemachtigde: [YYY], 2. [ZZZ], wonende te [woonplaats], hierna: eisers 2, gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, tegen het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord, verweerder, gemachtigden: drs. E.J. Overgaauw en M.I. van Doggenaar, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. Derde partij: [AAA], wonende te [woonplaats], hierna: [AAA] c.s., gemachtigde: R.M. Prins, advocaat te Rotterdam. 1. Ontstaan en loop van de gedingen Bij besluit van 19 juni 2007, aan de belanghebbenden toegezonden op 3 augustus 2007 en gepubliceerd op 8 augustus 2007, heeft verweerder besloten om zijn besluit van 17 mei 2006 in te trekken en tevens besloten het verkeersbesluit van 13 april 2004 tot instelling van een geslotenverklaring voor motorvoertuigen uitgezonderd vrachtverkeer op de Noordsingel-west ter hoogte van de Teilingerstraat door het verwijderen van het bord C12 en onderbord, ongedaan te maken. Tegen dit besluit hebben eisers 1 en eisers 2 tijdig bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 3 december 2007 heeft verweerder (voor zover hier van belang) de bezwaren van eisers 1 en eisers 2 ongegrond verklaard. Beroep eisers 1 Tegen dit besluit hebben eisers 1 bij brief van 11 december 2007, ingekomen op 13 december 2007, beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Bij brief van eveneens 11 december 2007, ingekomen op 13 december 2007, hebben eisers 1 een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Bij brieven van 14 december 2007 heeft de rechtbank Rotterdam, onder verwijzing naar het Protocol rechtzaken eigen personeel, het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening ter behandeling doorgestuurd aan de rechtbank Dordrecht. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep geregistreerd onder procedurenummer AWB 07/1275. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 7 januari 2008 ter zitting behandeld. Ter zitting heeft verweerder verklaard bereid te zijn de uitvoering van het bestreden besluit op te schorten totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep van eisers 1, mits dit beroep versneld wordt behandeld. Eisers 1 hebben in reactie op die verklaring van verweerder het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. Bij beslissing van 11 januari 2008 heeft de rechtbank besloten het beroep van eisers 1 versneld te behandelen. Beroep eisers 2 Bij brief van 10 januari 2008 hebben eisers 2 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen het besluit van 3 december 2007. Bij brief van 15 januari 2008 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep van eisers 2 met toepassing van artikel 8:13 van de Awb ter behandeling doorgestuurd naar de rechtbank Dordrecht. De rechtbank Dordrecht heeft het beroep geregistreerd onder procedurenummer AWB 08/62. Bij beslissing van 18 januari 2008 heeft de rechtbank besloten het beroep van eisers 2 versneld te behandelen. Behandeling van de beroepen De rechtbank heeft de beroepen AWB 07/1275 en AWB 08/62 ter behandeling gevoegd. De rechtbank heeft [AAA] c.s. met toepassing van artikel 8:26 van de Awb in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. De beroepen zijn op 15 februari 2008 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld. Eisers 1 zijn in persoon ter zitting verschenen, vergezeld van D.L. de Baan, werkzaam bij Royal Haskoning. Van eisers 2 is [M.] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Van [AAA] c.s. is [AAA] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Wettelijk kader 2.1.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Artikel 3:41 van de Awb bepaalt: 1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. 2. Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze. 2.1.2. Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) bepaalt, voor zover hier van belang: 1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot: a. het verzekeren van de veiligheid op de weg; b. het beschermen van weggebruikers en passagiers; c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. 2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot: a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer; b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden. Artikel 14 van de WVW bepaalt: Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden alsmede omtrent het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer. (...) Artikel 15 van de WVW bepaalt: 1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit. 2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Artikel 17 van de WVW bepaalt, voor zover hier van belang: In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen kan bij de plaatsing en verwijdering van verkeerstekens en het treffen van maatregelen op of aan de weg, worden afgeweken van de artikelen 15. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de WVW worden verkeersbesluiten genomen, voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen: door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente. 2.1.3. De in de artikelen 14, 15 en 17 van de WVW bedoelde algemene maatregel van bestuur is neergelegd in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW). Artikel 3 van het BABW bepaalt dat verkeertekens zijn: a. verkeersborden; b. verkeerslichten en c. verkeerstekens op het wegdek. Artikel 8, paragraaf 2 "onderborden", van het BABW bepaalt (voor zover hier relevant): 1. Onder verkeersborden kunnen onderborden worden geplaatst; 2. Deze onderborden kunnen: a. een nadere uitleg van de op de verkeersborden voorkomende aanduiding inhouden; b. bij verkeersborden die een gebod of verbod aanduiden, een beperking van de werkingssfeer van die verkeersborden inhouden. Artikel 12 van paragraaf 4 "Plaatsing en verwijdering van verkeerstekens krachtens verkeersbesluit" van het BABW bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit (voor zover hier relevant): a. de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990 (...) Ingevolge artikel 16 van dezelfde paragraaf van het BABW behoeft geen verkeersbesluit te worden genomen indien het betrokken verkeersteken wordt geplaatst of verwijderd ter nadere aanduiding dat een verkeersregel van toepassing is dan wel dat een ander verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt is geplaatst. Artikel 18 van paragraaf 5 "Maatregelen ter regeling van het verkeer" van het BABW bepaalt dat in het verkeersbesluit de aard en de omvang van de maatregelen worden aangegeven. Ingevolge artikel 19 van dezelfde paragraaf van het BABW behoeft geen verkeersbesluit te worden genomen, indien de betrokken maatregel strekt tot ondersteuning van een verkeersregel of een aldaar geplaatst verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt. Artikel 21 van paragraaf 6 "Verkeersbesluiten" van het BABW bepaalt dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere dan de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Artikel 26 van dezelfde paragraaf van het BABW bepaalt verder: Van de bekendmaking van verkeersbesluiten wordt mededeling gedaan in één of meer plaatselijke dag- of weekbladen. In de mededeling worden in ieder geval de weg waarop het verkeersbesluit betrekking heeft, alsmede de te plaatsen of te verwijderen verkeerstekens dan wel de te treffen maatregelen ter regeling van het verkeer vermeld. 2.1.4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh), wordt onder een reconstructie van de weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd. Uit artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgh volgt dat het bepaalde over het vaststellen van geluidszones ten behoeve van onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegen niet geldt voor wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt. 2.1.5. Artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 luidde: Bestuursorganen nemen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht. Op 15 november 2007 is in werking getreden de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), Stb. 2007/414, in verband met het vervallen van het Besluit luchtkwaliteit 2005 per die datum. Ingevolge artikel V van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer, bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005 vastgesteld besluit of ontwerpbesluit. Ingevolge artikel VI van deze wet wordt het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de artikelen van dat besluit, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip, van toepassing blijven op een vóór dat tijdstip met toepassing van artikel 7 van dat besluit vastgesteld besluit of ontwerpbesluit. Artikel 5:16 van de Wet Milieubeheer (hierna: Wm) bepaalt (voor zover hier van belang): 1. Bestuursorganen kunnen de in het tweede lid bedoelde bevoegdheden of de daar bedoelde wettelijke voorschriften, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, uitoefenen dan wel toepassen: (...). 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden of wettelijke voorschriften zijn de bevoegdheden en wettelijke voorschriften, bedoeld in: a. de artikel 1.2, 4.15a, 4.16, 7.27, 7.35, 7.42, 8.2, 8.8, 8.11, derde lid, 8.40, eerste lid; b. de artikelen 13, 16, 43, 48 en 53 van de Wet inzake de luchtverontreiniging; c. de artikelen 2a, 2b, 4a, 6, tweede en zesde lid, 7, 10, 17, 19, 37, tweede lid en vijfde lid, 38, tweede lid, 39b, 40, 41 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; d. de artikelen 11 en 15 van de Tracéwet; e. de artikelen 2, 5 en 8 van de Planwet verkeer en vervoer; f. artikel 9 van de Spoedwet wegverbreding; g. artikel 7 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing. 2.2. Het bestreden besluit Bij het bestreden besluit heeft verweerder (onder meer) besloten om, in afwijking van het advies van de commissie beroep en bezwaar van 22 oktober 2007 en onder verwijzing naar het ambtelijke contraire advies van 28 november 2007, zijn verkeersbesluit van 19 juni 2007 te handhaven. Bij evengenoemd, als verkeersbesluit gekwalificeerd, besluit van 19 juni 2007 heeft verweerder besloten tot het intrekken van de gesloten verklaring voor motorvoertuigen, uitgezonderd vrachtverkeer, op de Noordsingel-westzijde ter hoogte van de Teilingerstraat door het verwijderen van het bord C12 met onderbord. Ten grondslag aan dat verkeersbesluit heeft verweerder de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoeksrapport van het adviesbureau voor ruimtelijk beleid, ontwikkeling en inrichting (hierna: RBOI) van juni 2007 gelegd. De voorzieningen die ten behoeve van de openstelling (die het gevolg is van het intrekken van de gesloten verklaring) aan de inrichting van de weg zullen worden getroffen, zoals het weghalen van de bussluis en het aanbrengen van wegversmallingen en verkeersdrempels, betreffen volgens verweerder de feitelijke inrichting van de Noordsingel-west. De feitelijke, nieuwe inrichting maakt geen onderdeel uit van het bestreden verkeersbesluit en is niet appellabel. In het contraire advies heeft verweerder de bezwaren weerlegd en het advies van de commissie beroep en bezwaar van 22 oktober 2007 gemotiveerd weersproken. Hierin stelt verweerder zich op het standpunt dat met de afsluiting weliswaar het beoogde doel, te weten een afname van de verkeersintensiteit op de Noordsingel-west, is bereikt, maar dat dit effect in de praktijk niet blijkt op te wegen tegen de bijkomende nadelige effecten van die afsluiting, namelijk de verminderde bereikbaarheid van woningen en bedrijven in de Agniesebuurt en het stelselmatig negeren van verkeersmaatregelen die gevaarlijke verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Daarbij komt volgens verweerder dat de verminderde bereikbaarheid ongunstig is voor de lokale economie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de toename van verkeer op de Noordsingel-west niet een onevenredig zware belasting voor de omgeving met zich brengt. Verweerder wijst erop dat er een 30 km/u-zone is ingesteld en dat er aanvullend snelheidsbeperkende maatregelen zullen worden getroffen. Daardoor zal het autoverkeer op de Noordsingel-west na openstelling niet het aantal verkeersbewegingen per dag van de nulsituatie overschrijden. Aangezien het aantal verkeersbewegingen per dag van de nulsituatie de richtwaarde voor verblijfsgebieden niet overschrijdt, wordt de gewenste maximumintensiteit van 4000 die behoort bij een verzamelweg als bedoeld in de uitgangspunten en richtlijnen van Duurzaam Verkeer Veilig, na openstelling niet overschreden en blijft aldus het karakter van verblijfsgebied van de Noordsingel-west behouden. Nu het aantal verkeersbewegingen per dag van de nulsituatie niet wordt overschreden, acht verweerder ook de gevolgen voor geluidhinder en luchtkwaliteit aanvaardbaar. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het stuk met de titel "agendapost" van 27 november 2007 (waarin de nieuwe inrichting is opgenomen) en de notitie "Gevolgen verwijdering bussluis Noordsingel" (hierna: het aanvullend verkeerscirculatieplan) dat verweerder op 1 februari 2008 heeft overgelegd, geen deel uitmaken van het bestreden besluit en niet nodig zijn voor de onderbouwing daarvan. 2.3. Gronden van de beroepen Verkort weergegeven komen de betogen van eisers 1 en eisers 2 neer op het volgende. Eisers betogen dat, nu het bestreden besluit niet door middel van publicatie bekend is gemaakt en is gebaseerd op een niet in dat besluit opgenomen ambtelijk contrair advies waarover eisers niet zijn gehoord, dat besluit niet in stand kan blijven. Eisers menen dat als gevolg van de openstelling van de Noordsingel-west het karakter van verblijfsgebied van deze straat verloren gaat. Dit is in strijd met het beleid om doorgaand autoverkeer over de oude singels en in woon- en verblijfsgebieden tegen te gaan en met de verwachtingen die zijn gewekt bij de bewoners dat de Noordsingel-west autoluw zou worden. De eerder aangebrachte profilering op de Noordsingel-west en de aanleg van een wandelpromenade en een fietsroute vallen niet te rijmen met een openstelling voor doorgaand autoverkeer. Het besluit om het eerdere besluit tot afsluiting ongedaan te maken, is, gelet op de daarmee gemoeide kosten, verkwisting van geld en getuigt van onbehoorlijk bestuur. De redenen die verweerder aanvoert om de afsluiting waar recentelijk toe werd besloten nu weer ongedaan te maken, berusten op onjuiste analyses in het onderzoek van RBOI en kunnen het besluit tot openstelling dan ook niet dragen. Deze redenen maskeren dat het gaat om een reeds genomen politieke beslissing, ingegeven door het feit dat mede als gevolg van een onjuiste bewegwijzering een automobilist in de bussluis was gereden. Verweerder had behoren te onderzoeken of de bewegwijzering kon worden verbeterd. Eisers zijn niet bekend met verkeersonveilige situaties in de Vijverhofstraat of Teilingerstraat. Voor zover die er al zijn, hadden die volgens eisers met aanvullende maatregelen kunnen worden opgelost. Eisers betwijfelen voorts of de enquêtes gehouden onder bewoners en ondernemers in de Agniesebuurt de conclusie rechtvaardigen dat die wijk slecht bereikbaar is. In ieder geval kan daaruit niet worden geconcludeerd dat de afsluiting negatieve gevolgen heeft voor de daar gevestigde ondernemingen. Eisers menen dat ten onrechte de bewoners en ondernemers van de Noordsingel-oost niet bij het onderzoek zijn betrokken. Eisers verwijzen verder naar de reactie d.d. 11 oktober 2007 van de door hen geraadpleegde verkeersdeskundige op het onderzoek van RBOI . Ten slotte betwisten eisers dat er behoefte is aan een verbindingsweg noord-zuid over de Noordsingel-west, die mede de verbindingswegen in de wijk "Het oude Noorden" zou kunnen ontlasten. Voor zover daaraan al behoefte zou zijn, blijkt niet uit het aanvullend verkeerscirculatieplan dat de Noordsingel-west daarvoor een oplossing biedt. Ook is de Noordsingel-west niet ingericht om te fungeren als verbindingsweg. Verweerder heeft verzuimd de toename van verkeer als gevolg van de openstelling inzichtelijk te maken en slechts gesteld dat die de nulsituatie niet te boven zal gaan. Voor zover dat inzicht al blijkt uit het aanvullend verkeerscirculatieplan, zijn daarin diverse fouten aan te wijzen, is geen gebruik gemaakt van recente dan wel betrouwbare tellingen, en is ten onrechte geen rekening gehouden met een autonome verkeersstijging van 1,5% en de mogelijkheid dat de Noordsingel-west gebruikt zal gaan worden als sluiproute. Verweerder heeft zich verder ten onrechte op het standpunt gesteld dat, uitgaande van het aantal verkeersbewegingen in de nulsituatie, na de openstelling nog steeds sprake is van een verblijfsgebied. Bij het bepalen van het aantal verkeersbewegingen moeten immers de Noordsingel-west en de Noordsingel-oost samen worden genomen, aangezien het één straat betreft. In dat geval worden na openstelling van de Noordsingel-west wel de normen voor een verblijfsgebied overschreden. Tevens heeft verweerder nagelaten inzichtelijk te maken wat de gevolgen van de verkeerstoename zijn voor geluidhinder (mede in relatie tot de nieuw aangebrachte bestrating van kleiklinkers) en voor luchtkwaliteit. Aangezien er sprake is van een reconstructie van de weg als bedoeld in de Wgh, had verweerder geluidsbeperkende maatregelen ten behoeve van de woningen moeten nemen. Eisers wijzen er tot slot op dat de beoogde nieuwe inrichting na openstelling van de Noordsingel-west niet met de bewoners of de Fietsbond is besproken. Zij vrezen dat aan hun woningen (het betreft panden van meer dan 100 jaar oud) als gevolg van trillingen door autoverkeer, dat rijdt over de aan te leggen verkeersdrempels, schade zal ontstaan. Verweerder zou juist om die reden eerder van de aanleg van verkeersdrempels hebben afgezien. Eisers menen dat zij onevenredig veel nadeel ondervinden van de openstelling en dat dat nadeel niet opweegt tegen de voordelen daarvan. Voor zover echter de rechtbank mocht concluderen dat verweerder in redelijkheid tot openstelling kon besluiten, verzoeken zij de rechtbank te bepalen dat de bussluis pas mag worden verwijderd totdat verweerders besluit in rechte vast staat, adequate alternatieve verkeersmaatregelen zijn getroffen, kosten voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in de woningen zijn vergoed en een norm is vastgesteld voor de maximale hoeveelheid auto's per etmaal die verweerder door jaarlijkse tellingen dient te controleren. Eisers verzoeken in alle gevallen verweerder in de gemaakte proceskosten te veroordelen. 2.4. Beoordeling door de rechtbank 2.4.1. Het geschil betreft de weg aan de westelijke zijde van de Noordsingel. Hier is een 30 km/u-zone ingesteld. Er geldt eenrichtingsverkeer in de richting van noord (Bergweg) naar zuid (Heer Bokelweg). Over de Noordsingel-west loopt een fietsroute (Fiets-ster-netwerk Tracé Schiebroek-Noord-Centrum). Ten westen van en achter de Noordsingel-west ligt de wijk "Agniesebuurt", die zich uitstrekt tot de Schiekade. Ondanks dat in het onderzoek van 2007 van RBOI de gehele Agniesebuurt is betrokken, gaat het geschil zoals het hier voorligt om de verkeerscirculatie in dat gedeelte van de Agniesebuurt dat is gelegen tussen de Noordsingel-west en de Vijverhofstraat (Agniesebuurt in enge zin). De voornaamste verbinding oost-west tussen de Noordsingel-west en de Vijverhofstraat is de Teilingerstraat. Over de oostzijde van de Noordsingel loopt eveneens een weg waar een 30 km/u-zone is ingesteld en eenrichtingsverkeer geldt van zuid (Noordplein) naar noord (Bergweg). Ten oosten van en achter de Noordsingel-oost ligt de wijk "Het oude Noorden", waar zich onder meer een winkelgebied bevindt, aangeduid als "Noorderboulevard", dat voornamelijk is gesitueerd aan de Zwartjansstraat en Noordmolenstraat. In 2004 was de inzet van verweerder om de oude singels autoluw te maken door deze voor gemotoriseerd verkeer af te sluiten. Voor de Noordsingel werd aanvankelijk beoogd op zowel de oost- als de westzijde een (gedeeltelijke) afsluiting voor gemotoriseerd verkeer te realiseren. Verweerder heeft bij besluit van 13 april 2004 tot afsluiting van de Noordsingel-west besloten door middel van het aanbrengen van het bord C12 met onderbord "doorgaand verkeer gestremd, met uitzondering van lijnbussen en vrachtverkeer" en een bussluis, een gat in de weg waarover alleen vrachtwagens en bussen kunnen passeren. In oktober 2004 zijn deze aangebracht. De afsluiting kan door personenauto's komende op de Noordsingel-west vanuit de Teilingerstraat, wel worden gepasseerd. Om sluiproutes langs de afsluiting vanuit die straat te voorkomen is destijds tevens besloten tot het instellen van een rechtsafgebod komende vanuit de Teilingerstraat op de Vijverhofstraat (daarbij is tevens, om negeren van dat verbod te voorkomen, een obstakel geplaatst in de Vijverhofstraat, aangeduid als "de naald") en tot het instellen van een rechtsafgebod komende vanuit de Zomerhofstraat op de Teilingerstraat. Tot een besluit tot afsluiting van de Noordsingel-oost is verweerder niet gekomen. Eisers wonen, met uitzondering van [R.], aan de Noordsingel-west en hebben derhalve belang bij het besluit tot de hernieuwde openstelling van de Noordsingel-west voor autoverkeer. De rechtbank acht ook [R.], die aan de Noordsingel-oost woont, belanghebbend, nu niet onaannemelijk is dat de openstelling tevens leidt tot een toename van autoverkeer op de Noordsingel-oost. 2.4.2. De rechtbank acht het bestreden besluit door toezending aan eisers afdoende bekend gemaakt. Van een publicatieplicht voor de bekendmaking van een beslissing op het bezwaar tegen een verkeersbesluit is de rechtbank niet gebleken. Voor zover eisers bedoelen dat het primaire verkeersbesluit niet deugdelijk bekend is gemaakt en daarmee niet in werking is getreden, wijst de rechtbank erop dat dit besluit op 8 augustus 2007 in het weekblad "Maasstad" is gepubliceerd. Daarmee is het primaire besluit overeenkomstig de vereisten van artikel 3:42 van de Awb bekendgemaakt en, gelet op artikel 3:41 van de Awb, op 8 augustus 2007 in werking getreden. Met die bekendmaking is naar het oordeel van de rechtbank tevens voldaan aan de publicatieplicht zoals die geldt voor verkeersbesluiten ingevolge artikel 26 van het BABW. Aan eisers is bij het bestreden besluit tevens het advies van de commissie beroep en bezwaar en het contraire advies toegestuurd, waarnaar ter motivering wordt verwezen in het bestreden besluit. Nu het contraire advies een ambtelijke voorstel betreft tot motivering van het bestreden besluit dat door verweerder is overgenomen waarin geen nieuwe feiten of omstandigheden aan de orde worden gesteld, behoefden eisers over dit advies niet te worden gehoord. 2.4.3. De rechtbank stelt vast dat eisers zich in hun beroepen niet keren tegen de verkeersbesluiten die verweerder in het bestreden besluit, gelet op zijn verwijzing daarin naar het besluit van 17 mei 2006, kennelijk eveneens heeft willen nemen, namelijk het intrekken van de rechtafgeboden op de hoek Teilingerstraat/Vijverhofstraat en de hoek Teilingerstraat/Zomerhofstraat door het verwijderen van het bord D05r met onderbord OV0457. Het geschil is dus beperkt tot het verkeersbesluit dat ziet op de Noordsingel-west. Met betrekking tot de reikwijdte van dit laatste verkeersbesluit overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit van 19 juni 2007 het verkeersbesluit als volgt omschrijft: "het intrekken van het verkeersbesluit gesloten verklaring voor motorvoertuigen uitgezonderd vrachtverkeer op de Noordsingel westzijde ter hoogte van de Teilingerstraat door het verwijderen van het bord C12 en onderbord". Het (verkeers)besluit voorziet niet in het verwijderen van de bussluis. Met de plaatsing van het bord C12 heeft verweerder de verkeersregel "gesloten verklaring voor alle motorvoertuigen" ingesteld. Naar de rechtbank begrijpt, heeft verweerder ingevolge zijn besluit van 15 april 2004 dit bord C12 voorzien van een onderbord "doorgaand verkeer gestremd, met uitzondering van lijnbussen en vrachtverkeer". Met dit onderbord heeft verweerder dus een inperking gemaakt op het met het bord C12 ingestelde verbod. De bussluis die is aangebracht, eveneens ingevolge zijn besluit van 15 april 2004, leidt eveneens tot die inperking . De rechtbank stelt vast dat eisers zich keren tegen de toename van autoverkeer en daarmee tegen de verwijdering van het bord C12. In het midden kan dan ook blijven of de opheffing van die inperking kon worden bewerkstelligd door het verwijderen van het onderbord "doorgaand verkeer gestremd, met uitzondering van lijnbussen en vrachtverkeer" of door het verwijderen van de bussluis. De rechtbank stelt vast dat het in het geding zijnde verkeersbesluit niet de nieuwe inrichting van de Noordsingel-west noemt, zoals die naar voren komt uit het stuk "agendapost" van 27 november 2007, te weten het aanbrengen van wegversmallingen en verkeersdrempels, en evenmin naar dit stuk verwijst, zodat het voorstel daartoe geen onderwerp is van dit geschil. Voor zover echter verweerder in zijn belangenafweging bij het in het geding zijnde verkeersbesluit stelt dat hij snelheidsbeperkende maatregelen zal treffen om het verblijfskarakter van de straat te behouden en om sluipverkeer tegen te gaan, kunnen de haalbaarheid en wenselijkheid daarvan binnen de omvang van dit geschil aan de orde worden gesteld. In dat licht zal hetgeen eisers over de verkeersdrempels hebben aangevoerd, worden beoordeeld. 2.4.4. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) dat het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge heeft (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 april 2007, LJN BA4135, en 11 april 2007, LJN BA2645). Het is aan het bestuursorgaan om alle verschillende, bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo'n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. Anders dan de commissie bezwaar en beroep veronderstelt en ook eisers menen, behoeven aan de motivering van een verkeersbesluit waarbij na korte tijd een eerder genomen verkeersbesluit wordt teruggedraaid, geen zwaardere eisen te worden gesteld. De rechtbank ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de ABRS van 6 februari 2008, LJN BC3632. Het gaat er dus om of de redenen die het bestuursorgaan aanvoert voor het nieuw genomen verkeersbesluit, op zichzelf plausibel zijn. Datzelfde geldt voor de inventarisatie van de betrokken belangen. Daaruit volgt dat het nieuw genomen verkeersbesluit niet reeds ondeugdelijk is omdat het bestuursorgaan andere redenen en belangen aan dat besluit ten grondslag heeft gelegd dan aan het eerder genomen verkeersbesluit. Doorslaggevend voor de beoordeling is of, met inachtneming van de hierboven genoemde terughoudende toets, de onderbouwing voldoende draagkrachtig is en de belangenafweging niet kennelijk onevenwichtig is. Dit betekent ook dat niet behoeft te worden nagegaan of er alternatieven voor het genomen besluit mogelijk waren geweest. Dat overheidsgeld achteraf bezien ten onrechte is besteed ingeval een bestuursorgaan door voortschrijdend inzicht op een eerder genomen besluit terugkomt, behoeft geen zwaarwegend belang te zijn en evenmin te betekenen dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. 2.4.5. De rechtbank is van oordeel dat de inzet van verweerder, zoals die onder meer blijkt uit zijn beleid, om de oude singels autoluw te maken en om te vormen tot woon- en verblijfsgebieden, op zichzelf niet maakt dat verweerder gehouden is die singels voor gemotoriseerd verkeer af te sluiten dan wel afgesloten te houden. Voorts is, gelet op de in artikel 2 van de WVW genoemde belangen, het autoluw maken en het omvormen tot woon- en verblijfsgebied van de Noordsingel-west, anders dan eisers lijken te betogen, niet het enige doel dat verweerder met deze weg redelijkwijs mag nastreven. Dat verweerder aan zijn eerdere verkeersbesluit die doelstelling ten grondslag heeft gelegd maakt dat niet anders. Niet is immers uitgesloten dat gewijzigde inzichten over die inzet of bevindingen met de feitelijk ontstane verkeerssituatie een rechtvaardiging geven voor het herzien van die doelstelling en het voorrang geven aan andere in artikel 2 van de WVW genoemde belangen. 2.4.6. Verweerder mocht de Noordsingel-west bij zijn beoordeling als een afzonderlijke weg aanmerken, nu deze fysiek is gescheiden van de weg over de Noordsingel-oost en het dus gaat om afzonderlijke verkeersstromen. Daarbij komt dat deze wegen op geruime afstand van elkaar liggen. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat bij een openstelling voor gemotoriseerd verkeer een reconstructie in de zin van de Wgh niet aan de orde is omdat er op de Noordsingel-west een 30 km/u-zone geldt. 2.4.7. In het contraire advies worden als doelstellingen van het verkeersbesluit genoemd: het verbeteren van de verkeersveiligheid, handhaafbaarheid van verkeersmaatregelen en het verbeteren van de bereikbaarheid van woningen en bedrijven in de Agniesebuurt (in enge zin). Hiertoe wordt daarin overwogen: "Uit het onderzoek (van RBOI) blijkt dat de effecten aanzienlijk en bezwaarlijk zijn. De knip in de Noordsingel en de maatregelen op de Teilingerstraat weren niet alleen het doorgaand verkeer op de Noordsingel, maar hebben ook ingrijpende gevolgen voor het herkomst- en bestemmingsverkeer van de Agniesebuurt als geheel: omrijden, langere routes door het verblijfsgebied, stelselmatig negeren van verkeersmaatregelen, gevaarlijke verkeersbewegingen, verminderde tot verslechterde bereikbaarheid van woningen en voorzieningen, zowel in de buurt zelf als langs de Noordsingel ten zuiden van de Teilingerstraat. De conclusie is dan ook dat de knip in de Noordsingel een te rigoureuze, onevenwichtige maatregel is, die alleen voordelen biedt voor met name het noordelijk deel van de Noordsingel en door de verminderde bereikbaarheid ongunstig is voor de lokale economie. Verduidelijking van de situatie, waardoor de bussluis voor de weggebruiker minder als een verrassing komt, lost de belangrijkste problemen niet op. De verkeerscirculatie wordt er niet logischer van en de bereikbaarheid niet beter." 2.4.8. Uit de onderbouwing van het primaire besluit en de weerlegging van de bezwaren in het contraire advies volgt verder dat verweerder, naast de concrete aanbevelingen uit het onderzoek 2007 van het RBOI, ook de conclusies van dat onderzoek overneemt dat de Noordsingel-west verkeerskundig in een groter verband dient te worden bezien dan aanvankelijk werd gedaan. Deze conclusies luiden als volgt: "I. Omdat maatregelen op de Noordsingel-west een precedentwerking kunnen hebben voor de Noordsingel-oost en daarmee van invloed kunnen zijn op een groter gebied dan de Agniesebuurt zelf, is een verkeerskundige beschouwing van de ruimtelijke structuur in breder verband noodzakelijk. Deze beschouwing leidt tot de conclusie, dat de Agniesebuurt deel uitmaakt van een groot verblijfsgebied (30 km/h) dat wordt begrensd door de volgende gebiedsontsluitingswegen (50 km/h): Schiekade, Bergweg, Zaagmolenstraat en Linker Rottekade / Noordplein / Heer Bokelweg. II. Binnen dit verblijfsgebied bevinden zich twee elementen, die ruimtelijk, functioneel en verkeerskundig van groot belang zijn voor het compacte woongebied, te weten de Noorderboulevard en de Noordsingel. Als gevolg van de winkelfunctie van de Noorderboulevard, het ruime profiel en de allure van de Noordsingel, de omvang van het verblijfsgebied en de beperkte mogelijkheden van de Zaagmolenstraat als 50 km/h-weg, vervullen Zwart Jansstraat, Noordmolenstraat / Erasmusstraat, Noordsingel-oost en in de nulsituatie ook de Noordsingel-west een verzamelfunctie (30 km/h, gewenste maximumintensiteit 4000 mvt/dagperiode). Op grote delen van deze verzamelstraten wordt deze grens in de huidige situatie overschreden, onder meer als gevolg van doorgaand verkeer dat op verzamelstraten niet thuishoort. III. Het terugdringen van de intensiteit op alle straten in het verblijfsgebied tot het niveau van een woonstraat (maximaal 2000 mvt/dagperiode) is in de praktijk onuitvoerbaar. De hiervoor noodzakelijke vergaande maatregelen zouden - sterker nog dan in de Agniesebuurt het geval is - ook het bestemmingsverkeer hinderen, irritatie, verkeersovertredingen en handhavingsproblemen oproepen en zelfs het voortbestaan van de Noorderboulevard bedreigen. Aanbevolen wordt om aan te sluiten op de ruimtelijk-functionele structuur van het gebied en uit te gaan van de verzamelfunctie van Noordsingel en Noorderboulevard, binnen de uitgangspunten en richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer. Dit betekent dat maatregelen moeten worden genomen om op de betrokken straten waar nodig het autoverkeer qua snelheid en/of qua aantal terug te dringen tot 30 km/h respectievelijk 2000 mvt/dagperiode (woonstraten) en 4000 mvt/dagperiode (verzamelstraten)." 2.4.9. Ter zitting heeft verweerder echter teruggenomen dat de Noordsingel-west in een groter verband dan de Agniesebuurt (in enge zin) moet worden bezien. De grondslag voor het openstellen van de Noordsingel-west, zo heeft verweerder ter zitting verklaard, is het verbeteren van de verkeersveiligheid en de handhaafbaarheid van verkeersregels ter plaatse. Verweerder heeft verklaard dat deze belangen in het geding zijn door het keren van autoverkeer in de Teilingerstraat, om komende vanuit die straat de bussluis op de Noordsingel-west te kunnen passeren, en het negeren van het rechtsafgebod op het kruispunt Teilingerstraat-Vijverhofstraat, waarbij autoverkeer tegen het verkeer inrijdt om zo de "naald" te kunnen passeren. Die overtredingen komen voort uit de onlogische verkeerscirculatie ter plaatse die het gevolg is van de afsluiting voor autoverkeer van de Noordsingel-west, zo heeft verweerder verklaard. 2.4.10. Alles overziende begrijpt de rechtbank dat verweerder de afsluiting in ieder geval ongedaan wil maken vanwege de verkeersovertredingen die plaatsvinden op de Teilingerstraat en op het kruispunt Teilingerstraat-Vijverhofstraat door autoverkeer dat binnen de Agniesebuurt (in enge zin) van noord naar zuid wil. Gelet op hetgeen ter zitting is verklaard, lijken de verdere doelstellingen die in de bij de bestreden besluiten behorende, onderliggende stukken worden genoemd, namelijk dat doordat op dit moment een dergelijke verbinding over de Noordsingel-west ontbreekt, de Agniesebuurt (in enge zin) verminderd bereikbaar is, hetgeen als bezwaarlijk wordt ervaren, en voorts, gelet op de verkeerscirculatie binnen het grotere gebied waarvan deze buurt deel uitmaakt, een doorgaande weg met een verzamelfunctie over de Noordsingel-west wenselijk is, niet doorslaggevend te zijn geweest om tot handhaving van het bestreden verkeersbesluit te komen. De rechtbank acht op zichzelf deze door verweerder ter zitting aangebrachte beperking van de doelstellingen van het bestreden besluit tot de doelstelling van het verbeteren van de verkeersveiligheid en de handhaafbaarheid van verkeersregels in de Teilingerstraat, niet in strijd met het bepaalde in artikel 21 van het BABW, nu die doelstelling werd genoemd ter onderbouwing van het primaire besluit in het RBOI-rapport en van het bestreden besluit in het contraire advies. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook beoordelen, uitgaande van deze ter zitting aangegeven doelstelling. 2.4.11. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, waarin een noord-zuid-verbinding aan de kant van de Noordsingel-west voor de Agniesebuurt ontbreekt, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat de door verweerder gestelde verkeersovertredingen in de Teilingerstraat plaatsvinden. De rechtbank wijst er op dat deze verkeersovertredingen ook worden genoemd in het onderzoek 2007 door RBOI als uitkomst van de bewonersenquêtes. In dat licht acht de rechtbank de enkele betwisting van eisers dat deze overtredingen plaatsvinden onvoldoende om het standpunt van verweerder hierover te betwijfelen. Voorts acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat bij een doorgaande route over de Noordsingel-west in ieder geval een deel van deze overtredingen niet langer zal worden begaan. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verweerder niet mocht besluiten tot hernieuwde openstelling van de Noordsingel-west, met als doel het verbeteren van de verkeersveiligheid en de handhaafbaarheid van verkeersregels in de Teilingerstraat. Dit zou alleen anders zijn als de overige betrokken belangen zich daartegen zouden verzetten. Over de door verweerder gemaakte belangenafweging overweegt de rechtbank als volgt. 2.4.12. Het staat vast dat de openstelling zal leiden tot een aanzienlijke verkeerstoename op de Noordsingel-west in vergelijking met de huidige situatie. Het standpunt van verweerder dat de omvang van die toename niet het aantal motorvoertuigen per dag in de nulsituatie (de situatie vóór invoering van de afsluiting) te boven zal gaan, acht de rechtbank echter niet kennelijk onjuist. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat verweerder snelheidsbeperkende voorzieningen in enigerlei vorm zal kunnen aanbrengen (al dan niet in overleg met bewoners en fietsbond). Daaraan doet niet af dat niet is uitgesloten dat verkeersdrempels geen geëigende maatregelen zullen blijken te zijn. Daarenboven is nu op de Noordsingel-west een 30 km/u-zone ingesteld, die ook in de nieuwe situatie blijft gehandhaafd. In de nulsituatie gold een maximum snelheid van 50 km/u en waren geen snelheidsbeperkende maatregelen getroffen. Verder heeft verweerder ter zitting betoogd dat in de nulsituatie de Noordsingel-west onderdeel uitmaakte van een route vanaf de ring naar het centrum, die in de huidige situatie niet meer mogelijk is door afsluiting van de Gordelweg. Dit is door eisers niet weersproken. Indien de nieuwe situatie aldus wordt afgezet tegen de nulsituatie, valt niet te verwachten dat het aantal motorvoertuigen na hernieuwde openstelling van de Noordsingel-west groter zal zijn. Hetgeen eisers daarover hebben aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten om dit te betwijfelen. De rechtbank acht het standpunt van verweerder, dat zelfs bij een aantal verkeersbewegingen per dag als in de nulsituatie wordt voldaan aan de uitgangspunten en richtlijnen van Duurzaam Veilig Verkeer voor een woongebied, niet onjuist aangezien blijkens het onderzoek 2007 van het RBOI voor een verzamelstraat in een woongebied een grens geldt van maximaal 4000 motorvoertuigen per dag en uit het aanvullend verkeerscirculatieplan naar voren komt dat die norm in de nulsituatie niet werd overschreden. Daaraan doet niet af dat de richtlijn voor een woonstraat (maximaal 2000 motorvoertuigen per dag) wordt overschreden. Gelet hierop, mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat het karakter van verblijfsgebied van de Noordsingel-west ook na openstelling wordt behouden. Uitgaande van het aantal verkeersbewegingen in de nulsituatie, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk ten onrechte op het standpunt gesteld dat een doorgaande route over de Noordsingel-west, waarbij een maximum snelheid van 30 km/u geldt en snelheidsbeperkende voorzieningen zijn aangebracht, niet onverenigbaar is met de daar eerder aangebrachte wandelpromenade en fietsroute. De nadelige gevolgen die gepaard gaan met een verkeerstoename voor omwonenden, behoeft op zichzelf niet reeds te leiden tot het oordeel dat een verkeersbesluit in redelijkheid niet had kunnen worden genomen. Het is vaste jurisprudentie dat het nemen van een verkeersbesluit moet worden beschouwd als een normale maatschappelijke ontwikkeling, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van de betrokkene dient te blijven (zie onder meer de uitspraak van de ABRS van 29 september 2004, LJN AR2911). Over de vraag of in dit geval de belangen die worden geschaad door de toename van verkeer dusdanig zijn, dat verweerder van het verkeersbesluit had moeten afzien dan wel het nadeel als gevolg daarvan redelijkerwijs niet ten laste van de omwonenden mocht blijven, overweegt de rechtbank als volgt. Eisers stellen zich terecht op het standpunt dat verweerder in zijn belangenafweging inzake geluidhinder en luchtkwaliteit niet had mogen volstaan met zijn standpunt dat de nadelige gevolgen van het (toegenomen) autoverkeer door de hernieuwde openstelling vergelijkbaar zullen zijn met die in de nulsituatie. Verweerder heeft immers nagelaten inzichtelijk te maken waarom naar zijn opvatting de nadelige gevolgen van het autoverkeer in de nulsituatie voor de omgeving aanvaardbaar waren. Daar komt nog bij dat in de nieuwe situatie factoren zijn gewijzigd die van invloed kunnen zijn op geluidhinder en luchtkwaliteit, zoals de ingestelde 30-km/u-zone, de snelheidsbeperkende maatregelen en de andere bestrating. De door verweerder gemaakte belangenafweging is dan ook niet deugdelijk. Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat die belangenafweging mogelijk lastig zal zijn te maken als geen duidelijkheid bestaat over de nieuwe inrichting, waaronder de snelheidsbeperkende maatregelen, van de Noordsingel-west. Gelet daarop is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel. 2.4.13. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het geheel geen onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van het verkeersbesluit voor de luchtkwaliteit, noch bij het nemen van zijn primaire besluit noch bij het nemen van zijn beslissing op bezwaar. Het nemen van een verkeersbesluit werd onder het met ingang van 15 november 2007 vervallen Besluit Luchtkwaliteit 2005 aangemerkt als het uitoefenen van een bevoegdheid waarbij de grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen in acht dienden te worden genomen. Alleen als op voorhand kon worden aangenomen dat het desbetreffende besluit geen negatieve gevolgen zou hebben voor de luchtkwaliteit, behoefde geen onderzoek daarnaar te worden verricht (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRS van 14 december 2005, LJN AU 7945, en van 31 januari 2007, LJN AZ7420). Onder de nieuwe regeling in de Wm per 15 november 2007 worden de bevoegdheden waarbij onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit moet worden verricht, limitatief opgesomd. Het nemen van een verkeersbesluit op grond van de WVW wordt daarbij niet genoemd, zodat moet worden aangenomen dat ingevolge de nieuwe regeling niet langer een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit bij het nemen van een verkeersbesluit wordt vereist. Het overgangsrecht bepaalt dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 van toepassing blijft op een vóór 15 november 2007 met toepassing van artikel 7 van dat besluit vastgesteld besluit of ontwerpbesluit. In de memorie van toelichting op dit overgangsrecht (Kamerstukken II 2005-2006, 30489, nr. 3, p. 80-81) valt te lezen dat de nieuwe regeling eerbiedigende werking heeft en niet van toepassing is op de uitoefening van bevoegdheden die reeds heeft plaatsgehad. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 blijft derhalve van toepassing op een besluit dat is vastgesteld vóór 15 november 2007 en waarbij artikel 7 van dat besluit toegepast had behoren te worden maar niet is toegepast, zoals het primaire besluit van verweerder. Voorts dient het Besluit luchtkwaliteit 2005 ook te worden toegepast bij de beslissing op het bezwaar tegen zo'n besluit. Nu uit het aanvullend verkeerscirculatieplan volgt dat na openstelling de toename van het aantal motorvoertuigen op de Noordsingel-west ongeveer 1300 per dag is, kan niet op voorhand worden aangenomen dat het verkeersbesluit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de luchtkwaliteit. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te onderzoeken of met deze verkeerstoename nog wordt voldaan aan de eisen van luchtkwaliteit volgens het Besluit luchtkwaliteit 2005. 2.4.14. Uit bovenstaande volgt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 7 van het Besluit luchtkwaliteit 2005. De rechtbank ziet aanleiding, bij afweging van de betrokken belangen, bij wijze van voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb het primaire besluit van 19 juni 2007 te schorsen, tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen grond om een verder strekkende voorziening te treffen. Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient de gemeente Rotterdam (stadsdeel Noord) op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eisers 1 en eisers 2 betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank ziet tevens aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers 1 en eisers 2 in verband met de behandeling van hun beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten die eisers 1 en eisers 2 in bezwaar stellen te hebben gemaakt, worden daarbij niet betrokken, nu het primaire besluit niet is herroepen. Voor eisers 1 worden de proceskosten in beroep, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt begroot. De rechtbank bepaalt de reiskosten die eisers 1 hebben gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen, op de kosten van openbaar vervoer, tweede klas, te weten op € 33,- (vijfmaal € 6,60). De verletkosten van eisers 1 zijn niet met nadere stukken onderbouwd. De rechtbank bepaalt hun verletkosten, gelet op de uitspraak van de ABRS van 28 november 2007, 200700012/1, overeenkomstig het laagste tarief dat is vermeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te weten € 90,80 (vijfmaal 4 uur x € 4,54). De rechtbank acht de kosten van verkeersdeskundige D.L. de Baan van Royal Haskoning redelijk voor zover die zien op het bijstaan ter zitting in de beroepsfase. De kosten van deze verkeersdeskundige in de beroepsfase komen in de vorm van een tegemoetkoming van € 324,92,- (4 uur x € 81,23) voor vergoeding in aanmerking. Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken. Voor eisers 2 worden de proceskosten in beroep, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt begroot. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting, worden voor vergoeding in aanmerking gebracht tot een bedrag van € 644,-, waarbij het gewicht van de zaak is bepaald op 1. De rechtbank bepaalt de reiskosten die [M.] heeft gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen, op de kosten van openbaar vervoer, tweede klas, te weten € 6,60. De verletkosten van [M.] zijn niet met nadere stukken onderbouwd. De rechtbank bepaalt zijn verletkosten, gelet op de uitspraak van de ABRS van 28 november 2007, 200700012/1, overeenkomstig het laagste tarief dat is vermeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te weten € 18,16 (4 uur x € 4,54). Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de rechtbank niet gebleken. 2.4.15. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank Dordrecht: - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt het bestreden besluit van 3 december 2007; - schorst bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit van 19 juni 2007, tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar; - bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eisers 1 en eisers 2, afzonderlijk, het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers 1 en eisers 2 in verband met de behandeling van hun beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op: - voor eisers 1: € 448,72, ter zake van andere proceskosten (te weten reis- en verletkosten en kosten van een deskundige); - voor eisers 2: € 644,-, ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, alsmede € 24,76 ter zake van andere proceskosten (te weten reis- en verletkosten); - wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eisers 1 en eisers 2 moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. P.K. Nihot, voorzitter, en mrs. W.M.P.M. Weerdesteijn en M.G.L. de Vette, leden, en door de voorzitter en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzitter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.