Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8474

Datum uitspraak2007-08-28
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers07/634
Statusgepubliceerd


Indicatie

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Toeslag ruige stalmest. Uitrijden van. Beheersperiode. Deze uitspraak is in hoger beroep vernietigd (AbRS 9 juli 2008, 200707059).


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 07/634 uitspraak van 28 augustus 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake het geding tussen [naam], wonende te [plaats], eiser, gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij LTO-Noord te Drachten, en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder, gemachtigde: mr. R.A.M. Verheijden, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit. Procesverloop Bij brief van 8 februari 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (besluit van de Staatssecretaris van landbouw, natuurbeheer en visserij van 20 december 1999, Stct. 1999, 252, hierna: de SAN). Tegen dit besluit op bezwaar heeft eiser beroep aangetekend. De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 20 augustus 2007. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Motivering Op 1 januari 2007 is de Regeling inrichting landelijk gebied (hierna: RILG) in werking getreden. Op basis van artikel 4 en de bijlage van de RILG wordt de afhandeling van bezwaar- en beroepschriften die na 1 januari 2007 in het kader van de SAN worden ingediend, overgedragen van het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit (LNV) naar Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de desbetreffende beheerseenheid is gelegen. Waar in deze uit¬spraak gesproken wordt van "verweer¬der" moet tot die datum dan ook worden gelezen: de Minister van LNV. Met een formulier, door hem ondertekend op 13 november 2002, heeft eiser bij verweerder een subsidieaanvraag ingediend in het kader van de SAN. De aanvraag betreft het beheerspakket "Weidevogelgrasland met een rustperiode" (bijlage 16 van de SAN). Op dat formulier heeft hij aangegeven dat hij vanaf 1 augustus 2003 aan de desbetreffende subsidieverplichtingen wil gaan voldoen. Bij besluit van 18 april 2003 heeft de Minister van LNV eisers aanvraag goedgekeurd en hem voor het tijdvak 1 augustus 2003 tot en met 31 juli 2009 een beheerssubsidie van € 12.655,86 verleend, bij jaarlijks voorschot te betalen. Daarbij is onder meer opgemerkt dat de toeslag voor ruige stalmest voor één en hetzelfde tijdvak wordt verleend en dat eiser jaarlijks in de periode tussen 1 februari en 1 september, behoudens de rustperiode als aangegeven in het beheerspakket, minimaal 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest dient uit te rijden. De uiteindelijke subsidievaststelling vindt aan het eind van het tijdvak plaats op basis van daadwerkelijk uitgereden jaarlijkse hoeveelheden. Op 6 augustus 2005 heeft eiser door middel van een zogenaamde "jaarlijkse melding uitrijden ruige stalmest" verklaard dat hij op 3 augustus 2005 op een oppervlakte van 4,43 hectare ongeveer 15 ton ruige stalmest per hectare heeft uitgereden (dat het hier om ongeveer 15 ton gaat, blijkt op zich niet uit dit formulier, maar wel uit eisers bezwaarschrift en uit zijn verklaring ter zitting). Daarbij heeft eiser verzocht om voor het beheersjaar 2006 in aanmerking te worden gebracht voor toeslag ruige stalmest. Op 14 juli 2006 heeft eiser opnieuw door middel van een "jaarlijkse melding uitrijden ruige stalmest" verklaard op 14 juli 2006 op een oppervlakte van 4,43 hectare 15 ton ruige stalmest per hectare te hebben uitgereden. Eiser verzoekt wederom voor het beheersjaar 2006 in aanmerking te worden gebracht voor de desbetreffende toeslag. Bij besluit van 5 september 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit tot verlening van voorschot, vastgesteld op € 1.351,15. Blijkens de bijlage bij dat besluit is in dat bedrag geen toeslag voor ruige stalmest meegenomen, omdat eiser in de periode 1 augustus 2005 en 31 juli 2006 niet tussen de 10 en 20 ton ruige stalmest heeft uitgereden als bedoeld in artikel 33 lid 1 van de SAN. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het tegen het besluit van 5 september 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij - onder meer en samengevat -overwogen dat in artikel 33 lid 1 onder c, in combinatie met de overgangsbepaling van artikel 101d lid 2, van de SAN, is bepaald dat, indien ruige stalmest wordt uitgereden op land waarvoor beheerssubsidie wordt verstrekt, de beheerssubsidie op verzoek van de beheerder kan worden verhoogd voor zover per hectare ten minste 10 en ten hoogste 20 ton ruige mest wordt uitgereden gedurende het desbetreffende tijdvak of de desbetreffende beheersperiode. In eisers geval is in de relevante periode in totaal 30 ton uitgereden, zodat niet aan die voorwaarden is voldaan. In het beroepschrift heeft eiser - onder meer en samengevat - aangevoerd dat hij wel degelijk heeft voldaan aan het gestelde in artikel 33 lid 1 van de SAN, omdat hij jaarlijks in de periode tussen 1 februari en 1 september minimaal 10 en maximaal 20 ton ruige stalmest heeft uitgereden. Volgens eiser heeft verweerder niet aangegeven wat nu precies onder "het desbetreffende tijdvak" wordt verstaan. Ook op het meldingsformulier wordt gesteld dat ruige stalmest dient te worden uitgereden tussen 1 februari en 1 september. Daarnaast voert eiser aan dat het 14 dagen te vroeg uitrijden van de mest in het beheersjaar 2006 geen negatieve gevolgen heeft gehad. Om die reden is het bestreden besluit volgens eiser in strijd met de artikelen 3:4, 3:2 en 3:46 van de Awb. In dit geding moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met enige wettelijke bepaling dan wel met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Zij overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg die verweerder geeft aan het in artikel 33 lid 1 van de SAN neergelegde begrip "desbetreffende tijdvak" juist is. Die uitleg, nader toegelicht in het verweerschrift en ter zitting, houdt in dat het tijdvak waarin de ruige mest uitgereden mag worden, identiek is aan het subsidietijdvak (in eisers geval de periode van 1 augustus 2003 tot en met 31 juli 2009, zie ook artikel 1 lid 1 aanhef en onder p van de SAN). Voorts wordt met "jaarlijks" als bedoeld in artikel 33 lid 1 van de SAN niet een kalenderjaar bedoeld, maar - op grond van artikel 39 lid 1 van de SAN - een periode van 365 dagen, te rekenen vanaf de ingangsdatum van het subsidietijdvak, het zogenaamde "beheersjaar". Derhalve kan artikel 33 lid 1 van de SAN niet anders gelezen worden dan dat eerst wordt gekeken hoe het subsidietijdvak loopt (in eisers geval - volgens zijn eigen opgave ten tijde van zijn aanvraag - van 1 augustus 2003 tot en met 31 juli 2009) en dat binnen dat subsidietijdvak in de periode van 1 augustus tot en met 31 juli (het beheersjaar) ruige mest mag worden uitgereden tot het voor dat beheersjaar geldende maximum van 20 ton, mits dit telkens gebeurt op een tijdstip, gelegen tussen 1 februari en 1 september en rekening wordt gehouden met de geldende rustperiode. Derhalve heeft eiser binnen het beheersjaar van 1 augustus 2005 tot en met 31 juli 2006 ruige mest uitgereden - en wel in 2005 en 2006 telkens op een moment gelegen in de periode van 1 februari tot 1 september - maar in totaal meer dan de toegestane 20 ton. Terecht en op goede gronden heeft verweerder op de in het verweerschrift gebezigde gronden eisers subsidiaire argument dat het uitrijden op 14 juli 2006 14 dagen te vroeg, maar zonder nadelig effect, is gebeurd, verworpen. Namens eiser is voorts ter zitting betoogd dat de visie van verweerder er toe zou kunnen leiden dat kort achtereen op hetzelfde terrein een grote hoeveelheid ruige mest zou kunnen worden uitgereden (bijvoorbeeld in de week vóór 1 augustus 2006 20 ton en in de week na 1 augustus 2006 weer 20 ton). De rechtbank acht echter onvoldoende onderbouwd dat dit reëel en praktisch mogelijk zou zijn. Verder is namens eiser ter zitting aangevoerd dat binnen de SAN de randvoorwaarden voor de verschillende beheerspakketten gekoppeld zijn aan een kalenderjaar en niet aan een gebroken beheersjaar. Dat argument acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om af te doen aan de uitleg die verweerder aan de desbetreffende bepalingen van de SAN heeft gegeven. Ten slotte is de rechtbank, gelet op de motivering die verweerder aan zijn standpunt ten grondslag heeft gelegd, van oordeel dat hij niet in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3:2 (het zorgvuldigheidsbeginsel), 3:4 (het evenredigheidsbeginsel) en 7:12 lid 1 (het motiveringsbeginsel) van de Awb. Het bestreden besluit kan de rechterlijke toetsing doorstaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2007, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Harkema als griffier. w.g. A.J. Harkema w.g. P.G. Wijtsma Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.