Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8484

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/500221-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank legt aan verdachte de ISD-maatregel op. Tussentijdse toetsing na 12 maanden en gedeeltelijke aftrek van voorarrest tot dertig dagen.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 11/500221-08 Zittingsdatum : 10 juli 2008 Uitspraak : 24 juli 2008 VERKORT STRAFVONNIS De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen: [Verdachte], geboren in 1958, wonende te [adres en woonplaats] thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 07 mei 2008 (op meerdere, althans twee afzonderlijke, tijdstippen) te Gorinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) heeft weggenomen één of meerdere rookworst(en) (te weten 2) en/of één of merdere pakje(s) zalm (te weten 2) en/of één of meerdere fles(sen) port (te weten 2), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan HEMA (Gorinchem, Arkelstraat 15) en/of Warenhuis Mens Gorinchem BV., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; 2. De voorvragen 2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. 3.2 De verdediging De verdediging heeft een strafmaat verweer gevoerd. 4. De bewijsbeslissingen 4.1 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 07 mei 2008 op meerdere, althans twee afzonderlijke, tijdstippen te Gorinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere rookworsten (te weten 2) en meerdere pakjes zalm (te weten 2) en meerdere flessen port (te weten 2), toebehorende aan HEMA (Gorinchem, Arkelstraat 15) en/of Warenhuis Mens Gorinchem BV. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 4.2 De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Het bewezenverklaarde levert op: DIEFSTAL, MEERMALEN GEPLEEGD 6. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 7. De redenen die tot de maatregel hebben geleid 7.1 Strafmotivering De rechtbank heeft de op te leggen maatregel op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 7 mei 2008 gedurende een proeftijd, die liep van 25 januari 2007 tot 2 januari 2010, schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen Deze feiten volgen in een lange reeks van delicten, bestaande uit o.a. diefstallen, vernielingen, bedreigingen, wederrechtelijk binnendringen en rijden onder invloed, die verdachte in de afgelopen jaren van 1988 tot heden heeft gepleegd. Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het voorlichtingsrapport-ISD van Bouman GGZ, d.d. 7 juli 2008 van B. Lauer en het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 mei 2008. De conclusie van het rapport van Bouman GGZ luidt –zakelijk weergegeven: [Verdachte] is alcoholafhankelijk. Hij is al langere tijd in behandeling bij Bouman GGZ. Er waren klinische opnames in 2002, 2004 en 2006. Sommige trajecten werden voortijdig afgebroken. Wat opvalt is dat [verdachte] in een gestructureerde omgeving in staat is te functioneren op een redelijk niveau. Bij meer vrijheid valt hij terug in alcoholgebruik. Het verband tussen alcoholgebruik en recidive van delictgedrag is sterk. Er is echter sprake van een zekere eigengereidheid met betrekking tot hulpverleningsinterventies: volgens de [verdachte] hoeft niemand hem te vertellen hoe hij moet resocialiseren en hoe hij van de alcohol af moet blijven. Deze houding heeft ook gevolgen voor de wijze waarop hij deelneemt aan behandelprogramma’s. Daarnaast spelen problemen op het gebied van emotioneel welzijn, denkpatronen, gedrag en vaardigheden, welke een sterk verband hebben met de kans op recidive. Daarom wordt oplegging van de ISD-maatregel geadviseerd waarbij interventies op genoemde gebieden kunnen plaatsvinden op basis van het in het rapport omschreven plan van aanpak. Een plaatsing bij Triple-Ex, hetgeen de voorkeur van [verdachte] heeft, is mogelijk in het kader van de ISD-maatregel. Of dit ook een geschikte plaats is kon Bouman GGZ ten tijde van het opstellen van de rapportage nog niet beoordelen. De rechtbank neemt deze bevindingen over en maakt deze tot de hare. Genoemde maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van verdachte. Verdachte heeft zich over een lange periode schuldig gemaakt aan misdrijven. Eerdere hulpverlening in het kader van een bijzondere voorwaarde is vastgelopen. Door Bouman GGZ is geconstateerd dat verdachte zich afwijzend opstelt ten aanzien van hulpverlening en zonder structuur terugvalt in alcoholgebruik en delictgedrag. Ambulante hulpverlening is daarom niet mogelijk. Omdat gebleken is dat verdachte niet zelfstandig en op ambulante basis geholpen kan worden, dient deze hulpverlening in een intramuraal kader te worden geboden. Aan de vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. De rechtbank stelt vast dat blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie het bewezen verklaarde feit is gepleegd nadat in de afgelopen vijf jaren tenminste drie onherroepelijke vrijheidsbenemende vonnissen geheel ten uitvoer zijn gelegd. Het betreft: - Politierechter Dordrecht d.d. 18 april 2007: 12 weken gevangenisstraf; - Politierechter Dordrecht d.d. 29 maart 2006: 2 maanden gevangenisstraf waarvan 1 voorwaardelijk en - Rechtbank Dordrecht d.d.10 mei 2006: 12 weken gevangenisstraf, waarvan 8 voorwaardelijk. Hoewel uit voornoemd uittreksel niet van alle onherroepelijke vrijheidsbenemende vonnissen blijkt dat deze geheel ten uitvoer zijn gelegd, is er volgens de officier van Justitie (formulier handmatige bevraging ISD) geen sprake van openstaande gevangenisstraffen. Dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan, blijkt, naast zijn justitieel verleden, uit het feit dat hij, terwijl er een proeftijd liep, onder invloed van alcohol wederom een strafbaar feit heeft begaan. Om die reden, en gezien het feit dat verdachtes verleden voor het grootste deel uit vermogenscriminaliteit bestaat, vereist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd, met aftrek van voorarrest voor de duur van 30 dagen nu dit de te verwachten straf zou zijn wanneer geen sprake zou zijn van een ISD-maatregel en verdachte gedurende deze tijd gedetineerd is geweest. De rechtbank acht een tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na 1 jaar geboden nu de rechtbank verwacht dat verdachte, als hij van de drank afblijft en verder goed meewerkt, snelle vooruitgang kan boeken in de behandeling. Dit laat onverlet de mogelijkheid van verdachte om als hij daartoe aanleiding ziet zelf eerder, op grond van artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht, tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel te verzoeken. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde maatregel is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften: Artikelen 38m, 38n, 38s, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. 9. De beslissing De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis; verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert; verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; legt op aan verdachte de maatregel: PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR STELSELMATIGE DADERS voor de duur van TWEE (2) JAREN; beveelt dat van de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf een gedeelte van DERTIG (30) DAGEN in mindering zal worden gebracht; Beslist dat TWAALF MAANDEN na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel EEN TUSSENTIJDSE BEOORDELING zal plaatsvinden van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel; bepaalt dat het openbaar ministerie de rechtbank UITERLIJK ÉÉN MAAND vóór de tussentijdse beoordeling daarover zal berichten. Dit vonnis is gewezen door: mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. R.E. Drenth en mr. S.H. Gaertman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2008. Wegens afwezigheid is mr. R.E. Drenth buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.