Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8490

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3915 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag?


Uitspraak

06/3915 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juni 2006, 05/8429 WAO (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M. Spek, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2008. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv was vertegenwoordigd door M. de Graaff. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het Uwv appellant met ingang van 13 september 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 11 november 2005, hierna: bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 maart 2005 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft zij overwogen dat de medische besluitvorming zorgvuldig is geweest en dat in beroep geen medische stukken zijn ingediend die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt te achten zijn voor appellant. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad. Hij heeft aangevoerd dat er in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is uitgegaan van onjuiste medische beperkingen. Appellant heeft zowel in bezwaar als in beroep een uitvoerige beschrijving gegeven van zijn klachten en de gevolgen die deze met zich mee brengen in het alledaagse functioneren. Voorts heeft appellant evenals in beroep benadrukt dat nader lichamelijk onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts noodzakelijk is, omdat hij rugklachten heeft, waarvoor het in het algemeen gewenst is dat men zich voldoende kan vertreden. Ten slotte heeft appellant herhaald dat hij niet in staat is adequaat met een voetpedaal te werken nu zijn rechtervoet regelmatig gevoelloos is. De Raad ziet evenals de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de aard, ernst en omvang van de beperkingen van appellant heeft onderschat. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit wat de medische grondslag betreft kan worden gedragen door de rapporten van de verzekeringsarts J.W. Regter en de bezwaarverzekeringsarts F. Muradin. In de door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van de neuroloog dr. J.Th.J. Tans van 15 augustus 2007 heeft de Raad geen objectief medisch inhoudelijke onderbouwing gevonden voor het oordeel dat appellant op de datum in geding, zijnde 13 september 2004, in fysiek opzicht meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen. Ook de ter zitting van de Raad gedane mededeling dat de uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2006 wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid is verhoogd naar de klasse van 65 tot 80%, kan naar het oordeel van de Raad niet afdoen aan de juistheid van de onderhavige beoordeling per 13 september 2004. De Raad is voorts van oordeel dat de motivering van de arbeidsdeskundige dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vallen binnen de grenzen van de vastgestelde belastbaarheid van appellant, toereikend is. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad nog het volgende. Zoals de Raad in eerdere uitspraken heeft overwogen, onder meer in LJN: AE1875 en LJN: AL1327, is het enkele feit dat de bezwaarverzekeringsarts heeft volstaan met dossieronderzoek niet zonder meer als onzorgvuldig te beschouwen. De rechtbank heeft het in dit geval aanvaardbaar geacht dat de bezwaarverzekeringsarts heeft afgezien van lichamelijk onderzoek. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd en maakt deze tot de zijne. De ter zitting geformuleerde grieven met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant zijn ontleend aan de notities functiebelasting. Daarbij gaat appellant voorbij aan het feit dat de functies gordijnennaaister (functienummer 2271-0023-004) en chauffeur tandtechnisch laboratorium (functie nummer 3813-0642-007) vanwege de geconstateerde overschrijding van de tilbelasting niet ten grondslag zijn gelegd aan de onderhavige schatting. De functie route-chauffeur (functienummer 3813-0009-007) is wegens een overschrijding op het gebied van trappenlopen voor appellant niet geschikt geacht. De klacht van appellant over gevoelloosheid van zijn rechterbeen als uitvloeisel van zijn rugklachten is door de verzekeringsarts Regter en de bezwaarverzekeringsarts Muradin meegenomen in de beoordeling, maar heeft niet geleid tot het aannemen van een bijzondere beperking naast de beperkingen op de aspecten beschermende middelen, trillingsbelasting, tillen of dragen, lopen en lopen tijdens het werk en staan tijdens het werk zoals vastgelegd in de FML van 9 februari 2005. Naar het oordeel van de Raad had het aanbeveling verdiend als de toelichting op het werken met voetpedaal, die is gegeven in de rapportage van 1 november 2006 van de bezwaarverzekeringsarts Muradin en de bezwaararbeidsdeskundige D. Politon, reeds in bezwaar was gegeven, maar de Raad acht deze tekortkoming niet ernstig genoeg om daaraan consequenties te verbinden. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en dat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.P.T. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) A. Wit. RB