Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8493

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1857 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag?


Uitspraak

06/1857 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2006, 05/3427 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 16 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. D.A. Harff, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met in bijlage rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van 20 januari 2006. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2008, waar appellant is niet verschenen en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 13 mei 2004 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 45% onder de overweging dat geen redenen aanwezig zijn de uitkering te wijzigen. Bij besluit van 2 november 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 mei 2004 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 juni 2005 (WAO 04/3680) heeft de rechtbank te Rotterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 2 november 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar zou nemen. Partijen hebben in deze uitspraak berust. Het Uwv heeft op 8 juli 2005 opnieuw beslist op het bezwaar. Appellant is tegen dit besluit in beroep gegaan. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank verwezen naar haar oordeel zoals dat is neergelegd in de uitspraak van 15 juni 2005. De arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank thans toereikend geacht. 3. Appellant heeft in hoger beroep grieven van medische aard naar voren gebracht. Hij acht zich geheel arbeidsongeschikt. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat nog steeds niet duidelijk is geworden of er signaleringen waren inzake mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de geduide functies en evenmin of over die signaleringen overleg heeft plaats gevonden tussen de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts. 4.1. Wat betreft het medisch aspect van de in geding zijnde beoordeling overweegt de Raad als volgt. Het bestreden besluit is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 15 juni 2005. De rechtbank heeft in die uitspraak als haar oordeel gegeven dat het besluit van 13 mei 2004 op een juiste medische grondslag berust. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad het verdergaande betoog van appellant, namelijk dat hij op medische gronden geheel arbeidsongeschikt is, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Dat betekent dat, nu appellant tegen deze uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, volgens vaste rechtspraak van de Raad – verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 1 maart 2005, LJN: AT0711 – van de juistheid van dit oordeel moet worden uitgegaan en dat deze grief thans niet meer ter beoordeling staat. Dit kan uitzondering lijden in het zich hier niet voordoende geval dat er sinds de uitspraak van 15 juni 2005 nieuwe medische gegevens naar voren zijn gekomen die een ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellant zoals die in die uitspraak is beoordeeld. 4.2. Aldus uitgaande van de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid is de Raad niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidskundige geselecteerde en aan appellant voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten. De bezwaararbeids-deskundige heeft op 4 juli 2005 aan de hand van het aangepaste CBBS-systeem een nieuwe uitdraai gemaakt van de in de geduide functies voorkomende belastingen, waarin tevens de mogelijke overschrijdingen van de toegestane belastbaarheid zichtbaar zijn gemaakt. In zijn rapportage van 6 juli 2005 heeft de bezwaararbeidsdeskundige vervolgens per item uitvoerig gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. Van de zijde van appellant is deze toelichting niet bestreden en met de rechtbank acht de Raad deze afdoende. Uit de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, LJN: AY9971 en volgende, blijkt voorts dat het afhankelijk is van de zich per geval voordoende feiten en omstandigheden of overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsgeneeskundige over mogelijke overschrijdingen noodzakelijk is. Mede gelet op de namens het Uwv in het verweerschrift en ter zitting gegeven toelichting ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat bedoeld overleg in het onderhavige geval ten onrechte achterwege is gebleven. 5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en B.I. Klaassens als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) R.L. Rijnen. BP