Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8499

Datum uitspraak2008-06-12
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/3312
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vertrouwensbeginsel. Eiser kan geen vertrouwen ontlenen aan de Rekenhulp arbeidskorting uit de toelichting bij het aangiftebiljet IB/PVV 2005.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer registratienummer: AWB 07/3312 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van inzake [X], wonende te [Z], eiser, tegen de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.017. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 juli 2007 de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 6 augustus 2007, ontvangen door de rechtbank op 6 augustus 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. 2. Feiten Eiser is geboren op [datum] 1940. Eiser is in 2005 met pensioen gegaan. Eiser heeft de eerste twee maanden van 2005 nog inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten. Voor het jaar 2005 heeft eiser aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.017. In de toelichting die door de Belastingdienst bij de aangiftebiljetten IB/PVV voor 2005 is verstrekt, staat onder het kopje “rekenhulp arbeidskorting”onder meer het volgende vermeld: “ Rekenhulp arbeidskorting: (...) De Belastingdienst berekent uw arbeidskorting automatisch. (...) Inkomsten uit tegenwoordige arbeid (…) Q Tarief eerste schijf R 1,778%x (of 0,853) Bedrag eerste schijf Bereken 1,778% van R of 0,853% als u 65 jaar of ouder was). Vul maximaal € 144 in of € 70 als u 65 jaar of ouder was. Trek af: Q min R Tarief tweede schijf Kies het percentage dat hoort bij uw geboortejaar: (…) Geboren in 1940 (…): Bereken 19,466% van S (…) Uw arbeidskorting Tel op (…)”. In de toelichting bij het aangiftebiljet staat voorts onder het kopje “Overzicht inkomsten en aftrekposten” onder meer het volgende vermeld: “Speciale regels voor de berekening van de aanslag In een aantal gevallen gelden er speciale regels. Dat is het geval als u in 2005: - 65 jaar bent geworden; (...) In de hiervoor genoemde gevallen kunt u de rekenhulp niet zonder meer gebruiken.”. Met dagtekening 19 mei 2005 heeft verweerder naar aanleiding van de ingediende aangifte een voorlopige aanslag opgelegd. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met een arbeidskorting van € 771. Dit bedrag is door verweerder als volgt berekend: IB-deel 1,8/34,4 x € 1.471 vermeerderd met het PVV-deel ad 16,19/34,4 x € 1.471. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze voorlopige aanslag. Dit bezwaar zag op de hoogte van de verleende arbeidskorting. Bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2006 is dit bezwaar ongegrond verklaard. In verband hiermee heeft eiser een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman. De Nationale ombudsman heeft de klacht doorgestuurd naar de afdeling Centrum Proces- en Productontwikkeling van het Ministerie van Financiën (hierna: BCCP). Bij brief van 12 oktober 2006 is de klacht van eiser door BCCP afgewezen. Naar aanleiding van die klacht is in de toelichting bij de rekenhulp in de bijlage van de aangiften voor het jaar 2006 de volgende passage opgenomen: “Let op! Als u in 2006 65 jaar werd, verandert het tarief. U betaalt namelijk geen AOW-premie meer met ingang van de maand waarin u 65 jaar werd. Dit heeft ook gevolgen voor het bedrag van uw heffingskorting. Meer informatie hierover leest u in de brochure Als u 65 jaar of ouder bent. (…)”. Met dagtekening 2 maart 2007 heeft verweerder de definitieve aanslag opgelegd. Deze is gelijk aan de voorlopige aanslag. Eiser heeft hiertegen bij brief van 4 april 2007, door verweerder ontvangen op 5 april 2007, bezwaar gemaakt. Bij brief van 11 april 2007 heeft verweerder aan eiser bevestigd dit bezwaarschrift te hebben ontvangen en daarin voorts onder meer het volgende vermeld: “De Belastingdienst streeft er naar om volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te werken. Dit betekent dat ik in beginsel binnen 6 weken op het bezwaarschrift beslis. Wanneer ik binnen deze termijn geen uitspraak kan doen, zal ik u hiervan, onder opgaaf van redenen, op de hoogte stellen.”. De uitspraak op dit bezwaar is gedaan op 5 juli 2007. Eiseres is niet geïnformeerd over de vertraging in de behandeling van het bezwaar. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder bij eiser het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat een bedrag ter grootte van € 1.472 aan arbeidskorting zou worden toegekend. Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder binnen de wettelijke termijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Eiser beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede ontkennend. Verweerder beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen in aanvulling hierop door hen ter zitting naar voren is gebracht. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil Hoogte arbeidskorting en vertrouwensbeginsel Eiser heeft aangevoerd dat berekening van de arbeidskorting met de Rekenhulp arbeidskorting uit de toelichting bij het aangiftebiljet IB/PVV voor het jaar 2005 leidt tot een arbeidskorting van € 1.472. Eiser stelt voorts dat wanneer het standpunt van verweerder juist is, door verweerder onjuiste en onvolledige informatie is verstrekt. Volgens eiser had dan in de toelichting bij de aangifte moeten staan dat voor belastingplichtigen die zoals hij in 1940 zijn geboren, de arbeidskorting naar tijdsgelang moet worden berekend. Eiser wijst er voorts op dat de informatie hierover in de toelichting bij de aangifte zeer algemeen is en naar aanleiding van zijn bij de Nationale Ombudsman hierover ingediende klacht de toelichting bij de aangiftebiljetten voor het volgende jaar zijn aangepast. Eiser wijst er verder op dat ook in Elseviers Belasting Almanak 2006 geen melding wordt gemaakt van een berekening naar tijdsgelang. Volgens eiser heeft verweerder gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en moet hem daarom alsnog een bedrag van € 701 arbeidskorting worden toegekend. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat de arbeidskorting juist is berekend. Volgens verweerder kan eiser geen vertrouwen ontlenen aan de rekenhulp in de toelichting bij het aangiftebiljet omdat daarin staat vermeld dat de rekenhulp in het jaar dat iemand 65 wordt niet zomaar kan worden toegepast. Volgens verweerder is gelet op artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) tijdig uitspraak gedaan op het bezwaar. Ingevolge artikel 8.11, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), naar de tekst geldend voor het jaar 2005, geldt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet. Ingevolge het tweede en derde lid daarvan bedraagt de arbeidskorting voor de belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, 1,778 % van de arbeidskortingsgrondslag met een maximum van € 144 vermeerderd met 19,466% van de arbeidskortingsgrondslag voor zover die meer bedraagt dan € 8.101 en bedraagt deze maximaal € 2.019. Ingevolge artikel 8.2 van de Wet IB 2001 maakt de arbeidskorting deel uit van de standaardheffingskorting. Ingevolge artikel 8.4 van de Wet IB 2001 is de heffingskorting voor de AOW het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het volgens artikel 10a, tweede lid, van de Wet financiering volksverzekeringen (WFV) vastgestelde premiepercentage voor de AOW staat tot het gecombineerde heffingspercentage. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de WFV is geen premie voor de algemene ouderdomsverzekering (AOW) verschuldigd met ingang van de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt. In verband met het bepaalde in artikel 10, tweede lid, WFV is in artikel 8.7, tweede lid, van de Wet IB 2001 bepaald dat in het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt, bij de toepassing van artikel 8.4 van die wet op het deel van de standaardheffingskorting dat niet op de ouderenkorting en de aanvullende ouderenkorting betrekking heeft, het daar genoemde, volgens artikel 10a, tweede lid, van de WFV vastgestelde premiepercentage voor de AOW wordt verlaagd met dat deel van het laatst genoemde percentage dat daartoe in dezelfde verhouding staat als het aantal in het kalenderjaar resterende maanden vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar zal bereiken staat tot twaalf kalendermaanden. Het gecombineerde heffingspercentage IB en PVV bedraagt voor het jaar 2005 34,4. Het krachtens artikel 10a, tweede lid, van de WFV voor 2005 vastgestelde heffingspercentage AOW bedraagt 17,9. Eiser is, gelet op zijn geboortedatum, ingevolge artikel 10, tweede lid, van de WFV met ingang van 1 februari 2005 geen premie meer verschuldigd voor de AOW. Op grond van artikel 8.7 juncto artikel 8.4 van de Wet IB 2001 heeft eiser in verband daarmee, voor wat 2005 aangaat, alleen voor de maand januari recht op de volledige arbeidskorting. Gelet op het bepaalde in artikel 8.11, artikel 8.7 juncto artikel 8.4 van de Wet IB 2001, de hiervoor genoemde heffingspercentages en de periode van 11 maanden waarover eiser in 2005 geen AOW-premie verschuldigd is, bedraagt de arbeidskorting: 1,778% x € 14.920 = € 265 met maximum van € 144, derhalve € 144 19,466% x (€ 14.920 -/- € 8.101) = € 1.327 AOW-deel 17,9/34,4 % x 11/12 x (€ 144+ 1.327) € 701 -/- Totaal arbeidskorting € 770 Verweerder heeft de arbeidskorting derhalve niet te laag vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. De zogenoemde rekenhulp arbeidskorting maakt onderdeel uit van de toelichting bij het aangiftebiljet. Dat deze rekenhulp niet voorziet in een berekening van het AOW-deel naar tijdsgelang voor het geval een belastingplichtige in het belastingjaar 65 jaar is geworden, kan niet meebrengen dat aan eiser in strijd met de wet een bedrag aan arbeidskorting zou moeten worden toegekend gelijk aan het bedrag waarop hij aanspraak zou hebben kunnen maken wanneer hij het volledige jaar premieplichtig was geweest voor de AOW. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer HR 9 maart 1988, 24 199, BNB 1988/148 en HR 3 januari 1990, 26 325, BNB 1990/148) volgt dat onjuiste of onvolledige uitlatingen die worden gedaan door de belastingdienst in het kader van haar voorlichtende taak waaronder informatie gegeven ter vergemakkelijking van het invullen van het aangiftebiljet als hier aan de orde, de inspecteur in de regel niet binden. Dit is slechts anders indien de belastingplichtige de onjuistheid of onvolledigheid van die uitlatingen niet had hoeven te beseffen en afgaande op die uitlatingen een handeling heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting moet betalen, maar ook anderszins schade lijdt. Daarvan is in het onderhavige geval echter geen sprake. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat bij eiser niet de indruk kan zijn gewekt dat hij recht had op een hoger bedrag aan arbeidskorting dan door verweerder toegekend, nu in de toelichting bij het aangiftebiljet uitdrukkelijk staat vermeld dat de rekenhulp niet zonder meer kan worden gebruikt in het jaar dat iemand 65 wordt. De onvolledigheid van de rekenhulp kan verweerder daarom niet worden tegengeworpen. Van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in verband hiermee kan dus ook geen sprake zijn. Ook aan Elseviers belastingalmanak kan geen vertrouwen worden ontleend reeds omdat die almanak niet afkomstig is of uitgegeven onder de verantwoordelijkheid van de belastingadministratie. Tijdigheid bezwaar Eiser heeft gesteld dat verweerder gelet op de inhoud van zijn brief van 11 juli 2007 niet tijdig uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. Volgens eiser moet ook daarom de arbeidskorting voor het door hem bepleite bedrag worden verleend. Ingevolge artikel 25, eerste lid (tekst geldend tot en met 2007), van de AWR, diende verweerder uitspraak op bezwaar te doen binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is ingediend op 5 april 2007. Verweerder heeft hierop uitspraak gedaan op 5 juli 2007. Verweerder heeft derhalve uitspraak op bezwaar gedaan binnen de wettelijke termijn. Dat verweerder eiser omtrent de vertraging in de toegezegde afdoeningtermijn niet heeft geïnformeerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Reeds daarom kan deze grief niet slagen. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.