Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8507

Datum uitspraak2008-07-14
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers07/1951
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bijstand. Eigen woning uit erfenis. Vermogen. Vrijlating. Bewoning.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 07/1951 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2008 op grond van afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [naam], wonende te [plaats], eiseres, gemachtigde: mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, en het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, verweerder, gemachtigde: F.B. Visser, werkzaam bij verweerders Dienst. Procesverloop Bij brief van 28 juni 2007 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en bijstand (WWB). Tegen dit besluit (hierna ook: het bestreden besluit) heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank De zaak is (gevoegd met de zaken geregistreerd onder de nummers 07/1122, 07/1123, 07/2398 en 08/173) behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 25 april 2008. Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Motivering Eiseres ontvangt sinds 1983 bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, laatstelijk berekend naar de norm voor een alleenstaande. In verband met een door eiseres ontvangen erfenis van wijlen haar oom [naam], heeft verweerder per 24 september 2006 het recht op bijstand van eiseres ingetrokken onder de overweging dat sprake is van oververmogen en eiseres eerst het eigen vermogen dient aan te spreken. De rechtbank verwijst in dit verband ter toelichting naar haar uitspraak van heden in de zaak met de nummers 07/1122 en 07/1123. Bij brief van 17 januari 2007 heeft verweerder eiseres geïnformeerd omtrent de voorwaarden waaronder zij bij een eventuele nieuwe aanvraag om bijstand, in aanmerking komt voor bijstand. De voorwaarden komen er kort gezegd op neer dat eiseres eerst het vermogen in de woning aan de [adres] dient aan te spreken. Eiseres heeft verweerder op 8 februari 2007 verzocht om haar per 1 januari 2007 weer bijstand te verstrekken in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Bij brief van 9 maart 2007 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat zij voornemens is om per 1 april 2007 te verhuizen naar de woning aan de [adres]. Bij besluit van 22 maart 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen onder de overweging dat geen wezenlijke verandering in de vermogenspositie van eiseres is opgetreden en eiseres niet heeft voldaan aan de voorwaarden genoemd in de brief van 17 januari 2007. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het hiertegen door eiseres op 28 maart 2007 gemaakte bezwaar, overeenkomstig het op 23 mei 2007 door de bezwarencommissie uitgebrachte advies (en de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 26 april 2007 met registratienummer 07/768), ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij zijn standpunt gehandhaafd dat geen wezenlijke verandering in de vermogenspositie van eiseres is opgetreden omdat zij de woning aan de [adres] nog niet te gelde heeft gemaakt. Verweerder heeft bij het bestreden besluit niet de situatie per 1 april 2007 beoordeeld omdat eiseres in verband met de voorgenomen verhuizing per die datum, inmiddels een nieuwe aanvraag had ingediend. In beroep is aangevoerd dat zowel voor als na 1 april 2007 recht op bijstand bestond voor eiseres en dat verweerder ten onrechte niet de gewijzigde situatie per 1 april 2007 heeft beoordeeld bij de heroverweging in bezwaar. Volgens eiseres diende verweerder bijstand aan haar te verstrekken tot 1 april 2007 omdat zij niet redelijkerwijs kon beschikken over het vermogen in de eigen woning en vanaf 1 april 2007 omdat zij per die datum in de eigen woning aan de [adres] woont en de waarde van die woning lager is dan het in artikel 34 lid 2 onder d van de WWB vermelde bedrag. Het karakter van de volledige heroverweging brengt volgens eiseres mee dat verweerder bij het bestreden besluit rekening had moeten houden met de per 1 april 2007 gewijzigde situatie. De rechtbank overweegt als volgt. In geschil is in de eerste plaats of verweerder al dan niet terecht en op goede gronden de aanvraag van eiseres om aan haar per 1 januari 2007 een WWB-uitkering te verstrekken, heeft afgewezen. Gelet op de artikelen 11, 31 en 34, gelezen in samenhang met artikel 19 van de WWB, is daarvoor in de eerste plaats bepalend of al dan niet sprake is van vermogen bij eiseres dat uitstijgt boven het op grond van genoemde artikelen buiten aanmerking te laten bedrag. De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden (geregistreerd onder de nummers 07/1122 en 07/1123) - waarnaar de rechtbank hier kortheidshalve verwijst - met betrekking tot de vermogenspositie van eiseres als gevolg van de door haar ontvangen erfenis, onder meer overwogen dat eiseres geen aanspraak kan maken op de vermogensvrijlating in de eigen woning omdat zij de woning aan de [adres] niet bewoont. Voorts heeft de rechtbank daarbij vastgesteld dat sprake is van oververmogen bij eiseres en dat zij daarom geen recht op bijstand heeft. Met verweerder moet de rechtbank in dit verband vaststellen dat op 1 januari 2007 geen wezenlijke verandering in de vermogenspositie van eiseres is opgetreden, hetgeen de rechtbank tot de conclusie leidt dat op 1 januari 2007 geen recht op bijstand bestond voor eiseres. Verweerder heeft daarom in zoverre de onderhavige aanvraag terecht en op goede gronden afgewezen. De rechtbank kan eiseres voorts niet volgen in haar standpunt dat verweerder op grond van artikel 7:11 van de Awb gehouden was om de (volgens haar) per 1 april 2007 gewijzigde situatie bij het bestreden besluit te beoordelen. Blijkens het onderhavige aanvraagformulier beoogde eiseres immers in aanmerking te komen voor bijstand met ingang van 1 januari 2007, terwijl zij bovendien ten tijde van het bestreden besluit reeds een nieuwe aanvraag had ingediend voor bijstand per 1 april 2007. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2008, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier. w.g. A.J.T. Harkema w.g. M.S. van der Kuijl Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Centrale Raad van Beroep Postbus 16002 3500 DA Utrecht In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.