Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8519

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers553714 UC EXPL 07-17629
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Overgang van onderneming; art. 14a Wet op de CAO; harmonisatie van arbeidsvoorwaarden; ETO-redenen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector kanton Locatie Utrecht zaaknummer: 553714 UC EXPL 07-17629 vonnis d.d. 23 juli 2008 inzake [eiser], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [eiser], eisende partij, gemachtigde: mr. E. van Haasteren, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ISS Nederland B.V., gevestigd te Utrecht, verder ook te noemen ISS, gedaagde partij, gemachtigde: mr. E. von Weiler. 1. Verloop van de procedure [eiser] heeft een vordering ingesteld. ISS heeft geantwoord op de vordering. Op 30 januari 2008 is na antwoord vonnis gewezen waarin een comparitie is gelast, welke op 4 maart 2008 heeft plaatsgevonden. Nadien hebben [eiser] en ISS zich naar aanleiding van deze comparitie uitgelaten met respectievelijk een akte uitlating tekst proces verbaal en een akte uitlating. Vervolgens is bij rolbeschikking van 16 april 2008 bepaald dat partijen kunnen concluderen bij repliek en dupliek, hetgeen is gebeurd. Hierna is uitspraak bepaald. 2. Het geschil en de beoordeling daarvan 2.1 De feiten Tussen partijen staat het volgende vast dan wel is niet of onvoldoende weersproken: [eiser] is op 23 februari 1981 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster (GAK) van de rechtsvoorgangster (UWV) van ISS, laatstelijk in de functie van schoonmaker. UWV heeft een eigen (ondernemings-)CAO (hierna CAO-UWV). ISS valt onder de werkingssfeer van de CAO voor de Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna: CAO Schoonmaak). De toenmalig geldende CAO Schoonmaak is op 30 april 2007 geëxpireerd. [eiser] is niet aangesloten bij een vakbond. De overgang van de schoonmaakwerkzaamheden van UWV naar ISS vond plaats op 1 april 2007. In het kader van de overgang van UWV naar ISS is in februari 2007 een convenant gesloten tussen UWV, ISS, ABVAKABO-FNV, CNV Dienstenbond/CNV Publieke Zaak, CMHF en De Unie (hierna: convenant). In dit convenant staat onder andere: ’10. Op de medewerkers die bij ISS in dienst treden, wordt de CAO Schoonmaak van toepassing. 11. Medewerkers worden bij indiensttreding ingepast in het bij ISS geldende salarisgebouw. ISS garandeert, door middel van een toeslag, dat het arbeidsvoorwaardenniveau zoals door betrokkenen genoten bij UWV (peildatum 31 maart 2007), (financieel) gehandhaafd blijft. Een eventueel nadelig verschil in arbeidsvoorwaarden wordt in een persoonlijke maandelijkse toeslag door ISS aan de medewerkers gecompenseerd. 12. Gedurende drie jaar na de overgang (tot 1 april 2010) wordt de toeslag bevroren. Dat betekent dat het bij ISS geldende basissalaris stijgt in geval van een CAO-verhoging. Vanaf het vierde jaar worden eventuele CAO-verhogingen in mindering gebracht op de toeslag, totdat het totaal gelijk is aan het bij ISS geldende salaris. Individuele salarisverhogingen worden direct verrekend met de persoonlijke toeslag.’ Deze bepalingen zijn ook vastgelegd in de arbeidsovereenkomst die ISS [eiser] op 16 maart 2007 heeft aangeboden. De inhoud van de hiervoor geciteerde artikelen 10 t/m 12 uit het convenant zijn in art. 1 en 2 van de arbeidsovereenkomst terug te vinden, toegespitst op de persoon van [eiser]. [eiser] heeft deze arbeidsovereenkomst niet ondertekend. 2.2 De vordering Topcluoglu vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat ISS niet gerechtigd is per 1 april 2010 de alsdan geldende persoonlijke toeslag van [eiser] als bedoeld in punt 2 van de arbeidsovereenkomst te verminderen met CAO-verhogingen. Daarnaast vordert [eiser] een veroordeling van ISS in de kosten van het geding, daaronder begrepen een bedrag voor salaris gemachtigde. ISS heeft geconcludeerd tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vordering, althans deze vordering hem te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure, waaronder salaris gemachtigde. 2.3 De beoordeling De kantonrechter volgt partijen in hun standpunt dat de overgang van de schoonmaakdienst van UWV naar ISS kwalificeert als een overgang van onderneming op grond waarvan art. 7:662 t/m 666 BW van toepassing zijn, maar eveneens (onder andere) art. 14a Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst (hierna Wet CAO). Art. 14a lid 1 Wet CAO bepaalt dat de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de overgang voortvloeien uit de CAO waaraan de vervreemder is gebonden, van rechtswege vanaf de datum van de overgang op de verkrijger overgaan. Dat betekent dat de rechten en verplichtingen die op basis van de CAO-UWV tot 1 april 2007 van toepassing waren op desbetreffende werknemers (zoals [eiser]), met ingang van 1 april 2007 van rechtswege op ISS zijn overgegaan en dat ISS derhalve vanaf deze datum verplicht is de arbeidsvoorwaarden van de CAO-UWV op (onder andere) [eiser] toe te passen. Het is niet toegestaan en niet mogelijk van de dwingendrechtelijke inhoud van art. 14a lid 1 Wet CAO door middel van een (collectieve) overeenkomst af te wijken, althans tot de tijdstippen waarover art. 14a lid 2 Wet CAO spreekt (zie over deze laatste bepaling de hieronder gemaakte overweging ten overvloede). De bepalingen 10, 11 en 12 van het convenant, die hun vertaalslag hebben gekregen in art. 2 van de (niet door [eiser] ondertekende) arbeidsovereenkomst, zijn echter gebaseerd op en een uitwerking van de toepasselijkheid van de arbeidsvoorwaarden uit de CAO-Schoonmaak met ingang van datum overgang (1 april 2007). De conclusie moet derhalve zijn dat art. 10, 11 en 12 convenant en art. 2 van de arbeidsovereenkomst in strijd zijn met het gestelde in art. 14a lid 1 Wet CAO en daarmee (op 1 april 2007) rechtskracht ontberen. ISS verweert zich tegen de vordering van [eiser] door te betogen dat er, anders dan [eiser] stelt, geen sprake is van een negatieve wijziging van de arbeidsvoorwaarden, maar van een stijging gedurende de eerste drie jaar en een handhaving van het niveau vanaf 2010. De wettelijke regeling van overgang van onderneming is, aldus ISS, enkel gericht op het voorkomen van een negatieve wijziging van de arbeidsvoorwaarden. Nog afgezien van het feit dat [eiser] de stelling van ISS (naar het oordeel van de kantonrechter terecht) betwist dat het loon vanaf 1 april 2007 drie jaar enkel wordt verhoogd en daarna constant blijft, wijst de kantonrechter er op dat de wettelijke regeling van de overgang van onderneming niet uitsluitend gericht is op het voorkomen van een negatieve wijziging van arbeidsvoorwaarden van door een verkrijger overgenomen werknemers. Gewezen wordt op het arrest van het Hof van Justitie EG van 10 februari 1988, NJ 1990, 423 waarin is geoordeeld dat ook in strijd met Richtlijn 98/50/EG wordt gehandeld als de arbeidsvoorwaarden ten gevolge van de overgang wijzigingen ondergaan, zelfs als het totaal van deze wijzigingen er toe leiden dat het niveau van arbeidsvoorwaarden grosso modo gelijk blijft. In dit arrest heeft het Hof overigens eveneens zich op het standpunt gesteld dat een werknemer geen afstand kan doen van de rechten die de richtlijn hem biedt, zelfs als de vakbonden daarmee instemmen (zie in dit verband het gesloten convenant). ISS voert tevens aan dat een onverkorte nakoming van de arbeidsvoorwaarden van het UWV in strijd komt met de verplichtingen van [eiser] zich als goed werknemer jegens ISS te gedragen nu nakoming van die arbeidsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De kantonrechter verwerpt dit verweer. [eiser] maakt gebruik van zijn wettelijk recht ex art. 7:663 BW jo. 14a lid Wet CAO en handelt daarmee niet in strijd met art. 7:611 BW of art. 6:248 BW. Het beroep van ISS op Hof Den Bosch 17 juli 2007, JAR 2007/211, faalt, nu het geschil in dat arrest over nakoming ging van zogenoemde bedrijfsgebonden arbeidsvoorwaarden ging, hetgeen in casu niet aan de orde is. ISS wijst voorts op de onaannemelijke gevolgen die voor haar voortvloeien uit de noodzaak van toepassing van de CAO-UWV, nu zij jaarlijks enkele honderden werknemers met verschillende arbeidsvoorwaardenregimes overneemt en het voor haar onmogelijk is al die verschillende pakketten van arbeidsvoorwaarden te verwerken. Dat zou leiden tot ‘onbeheersbare en onbestuurbare arbeidsvoorwaarden en uiteindelijk tot een organisatie die niet meer concurrerend is met alle gevolgen voor de werkgelegenheid van dien.’ Dit verweer faalt, omdat de wil van de (EG-)wetgever nu eenmaal helder is: de rechten en plichten uit de arbeidsovereenkomsten van de vervreemder gaan vanaf datum overgang van rechtswege mee over op de verkrijger (ISS). De kantonrechter verwijst in dit verband naar Hoge Raad 10 januari 2003, JAR 2003/38, waarin de verkrijger een soortgelijk verweer voert als ISS. Een verweer dat in cassatie door de Hoge Raad is verworpen. ISS voert bovendien nog als verweer dat het toepassen van de arbeidsvoorwaarden uit de CAO-UWV op (onder andere) [eiser], tot ongelijke behandeling leidt ten opzichte van het andere bij ISS werkende personeel. Dit verweer faalt eveneens. Uit de regeling inzake de overgang van onderneming kan worden afgeleid dat de (EG-)wetgever het behoud van werknemers van de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit hun arbeidsovereenkomst met de vervreemder, belangrijker heeft geacht dan de ongelijke behandeling die daarmee gepaard gaat. ISS voert ook nog aan dat zij een zwaarwichtig belang heeft bij uniformering van de collectieve arbeidsvoorwaarden en dat zij uit dien hoofde het convenant heeft gesloten. De kantonrechter ontkent niet dat ISS op enig moment na de overgang van onderneming een zogenoemde ETO-reden kan hebben die haar gerechtigd maakt, de bij haar van toepassing zijnde collectieve arbeidsvoorwaarden te harmoniseren. Het convenant dat enkele maanden voorafgaande aan de overgang van schoonmaakactiviteiten en werknemers van UWV naar ISS is opgesteld, is echter enkel een harmonisatie vanwege de overgang. Dat nu heeft de (EG-)wetgever met de richtlijn en de implementatie daarvan in de lidstaten, willen voorkomen. Een (legitieme) ETO-reden is daarmee op dat tijdstip niet aan de orde. Ten slotte verweert ISS zich tegen de vordering met de stelling, dat art. 7:663 BW betrekking heeft op rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de overgang. Hieronder vallen dus niet – luidt haar opvatting – mogelijk toekomstige salarisverhogingen, zoals in art. 2 van de (niet door [eiser] ondertekende) arbeidsovereenkomst en art. 12 van het convenant. ISS zou op dit punt gelijk hebben voor zover het toekomstige wijzigingen zouden betreffen van de CAO van de vervreemder (UWV) welke vanaf datum overgang op de werknemers van vervreemder van toepassing blijft (zie Hof van Justitie EG 9 maart 2006, JAR 2006/83). Die situatie doet zich echter in casu niet voor. Het gaat om de situatie dat op de datum van overgang (1 april 2007) op [eiser] de bepaling van toepassing wordt verklaard, dat vanaf 2010 eventuele CAO-verhogingen in mindering worden gebracht op de (pas ten gevolge van de overgang in het leven geroepen) toeslag die [eiser] ontvangt bovenop het (lagere) loon bij ISS. Een dergelijke bepaling komt niet voor in het pakket arbeidsvoorwaarden dat bij UWV van toepassing was en heeft derhalve geen rechtskracht. Daarmee faalt het verweer. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog het volgende op. Met ingang van 1 mei 2007 is de CAO-UWV geëxpireerd. Dat lijkt er krachtens de bewoordingen van art. 14a lid 2 Wet CAO op te wijzen, dat ISS met ingang van die datum gerechtigd is, haar CAO (CAO Schoonmaak) op [eiser] toe te passen. De wetgever heeft echter met art. 14a lid 2 Wet CAO iets anders bedoeld dan hetgeen er staat. De kantonrechter verwijst naar Hoge Raad 10 januari 2003, JAR 2003/38, waarin wordt uiteengezet welke de juiste lezing van art. 14a lid 2 Wet CAO is. Concreet betekent dit voor [eiser] dat hij zich – omdat hij een ongeorganiseerde werknemer is – met ingang van 1 mei 2007 vanwege de nawerking van de CAO-UWV, blijvend kan beroepen op de toepassing van deze CAO, maar dat hij dan wel (zie Hof van Justitie EG 9 maart 2006, JAR 2006/83) moet afzien van eventuele verbeteringen van toekomstige arbeidsvoorwaarden die in de CAO-UWV hun beslag zullen krijgen. Uiteraard kan hij vanaf 1 mei 2007 op ieder tijdstip – met instemming van ISS – ook opteren voor toepassing van de CAO Schoonmaak. De gevorderde verklaring voor recht dient op grond van het voorafgaande te worden toegewezen. Gelet op het in deze vordering genoemde tijdstip zal de uitvoerbaarheid bij voorraad niet worden uitgesproken. Omdat ISS in het ongelijk wordt gesteld, wordt zij veroordeeld in de proceskosten. Beslissing De kantonrechter: verklaart voor recht dat ISS niet gerechtigd is per 1 april 2010 de alsdan geldende persoonlijke toeslag van [eiser] als bedoeld in punt 2 van de (niet door hem ondertekende) arbeidsovereenkomst te verminderen met CAO-verhogingen; veroordeelt ISS tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 750,- aan salaris gemachtigde; verklaart het vonnis ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Loonstra, kantonrechter plaatsvervanger, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2008.