Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8521

Datum uitspraak2008-06-27
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4552 WAZ + 07/6305 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vastgestelde medische beperkingen. FML. Betrokkene is met zijn beperkingen in staat de hem voorgehouden functies te vervullen. Maatmanloon. Maximering van de omvang van de maatman. Nader besluit.


Uitspraak

06/4552 WAZ en 07/6305 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 juni 2006, 05/1460 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 juni 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. G. Meijer, advocaat te Veendam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 29 oktober 2007, genomen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.R. Bos. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 12 oktober 2005 heeft het Uwv, beslissend op appellants bezwaar tegen het primaire besluit van 26 mei 2005, geweigerd appellant per 25 april 2005 een WAZ-uitkering toe te kennen. 2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 12 oktober 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat met de vastgestelde medische beperkingen, opgenomen in de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst en nader toegelicht door de bezwaarverzekeringsarts bij brief van 29 mei 2006, op voldoende wijze rekening is gehouden met de belastbaarheid van appellant. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant met zijn beperkingen in staat de hem voorgehouden functies te vervullen. Voorts heeft de rechtbank nog overwogen dat op basis van hetgeen door appellant is aangevoerd niet is gebleken dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld. 2.2. Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en appellant per 25 april 2005 een WAZ-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, toegekend. Het Uwv heeft het besluit doen steunen op de overweging dat een herberekening noodzakelijk was nu de weigering appellant een uitkering toe te kennen mede was gebaseerd op de in het Schattingsbesluit opgenomen, maar onverbindend gebleken bepalingen ter zake van de maximering van de omvang van de maatman. 3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij als gevolg van migraine ernstiger beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Naar zijn opvatting kan hij met zijn uit migraine voortvloeiende beperkingen de hem voorgehouden functies niet vervullen. Voorts heeft hij aangevoerd dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat hij in zijn werk als zelfstandige 55 uren per week werkzaam was. 4.1. Het hoger beroep treft voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank ter zake van de medische grondslag van het besluit van 12 oktober 2005 geen doel. Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd die niet ook al in beroep zijn aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. Met de beperkingen die voortvloeien uit migraine is rekening gehouden. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat dit op onvoldoende wijze is gebeurd. Een verklaring van een medicus die hem in zijn standpunt steunt, is niet overgelegd. De enkele eigen opvatting van appellant omtrent de omvang van zijn beperkingen is onvoldoende om te twijfelen aan de aan het besluit van 12 oktober 2005 ten grondslag liggende – en nadien nog nader toegelichte – rapporten van de verrichte verzekeringsgeneeskundige onderzoeken. 4.2. Het hoger beroep treft evenmin doel voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank dat de appellant voorgehouden functies voor hem geschikt zijn. Het standpunt van appellant rust op het uitgangspunt dat de beperkingen die hij als gevolg van zijn migraine heeft onjuist zijn ingeschat. Dit uitgangspunt is zoals hiervoor overwogen onjuist. De belasting die voorkomt in de appellant voorgehouden functies overschrijdt zijn mogelijkheden tot het verrichten van werkzaamheden niet. 4.3. Ook hetgeen appellant heeft gesteld omtrent het aantal uren dat hij werkzaam is geweest in zijn oude werk als zelfstandig internationaal chauffeur goederenvervoer leidt niet tot succes. Ook op dit punt kan de Raad zich vinden in hetgeen de rechtbank ter zake heeft overwogen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat bij het bepalen van het totaal aantal per week gewerkte uren, pauzes en uren waarin werd geladen en gelost niet buiten beschouwing kunnen blijven. De in hoger beroep overgelegde facturen waaruit volgens appellant blijkt dat zijn werkweek niet meer bedroeg dan 40 uren leiden de Raad niet tot een ander oordeel, reeds omdat het uitgangspunt van deze berekening dat appellant met een gemiddelde snelheid van 73 kilometer per uur reed – gelet op met name de maximumsnelheid in de stad en buiten de bebouwde kom, de drukte op de wegen en de tijd benodigd voor laden en lossen – niet reëel is. 5.1. Bij het nieuwe besluit op bezwaar van 27 oktober 2007 heeft het Uwv te kennen gegeven dat zijn besluit van 12 oktober 2005 ten onrechte steunt op bepalingen van het Schattingsbesluit die verbindende kracht missen. 5.2. Gelet hierop dient, met vernietiging van de aangevallen uitspraak, het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2005 alsnog gegrond te worden verklaard. 5.3. Bij dit besluit is echter niet geheel aan appellant tegemoetgekomen. Hieruit vloeit voort dat de Raad het besluit van 27 oktober 2007, met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, in de procedure dient te betrekken. 5.4. Appellant heeft tegen dit besluit, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, geen gronden ingediend. 5.5. Het beroep dat appellant wordt geacht tegen het besluit van 27 oktober 2007 te hebben ingesteld, dient mitsdien ongegrond te worden verklaard. 5.6. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 322,- voor verleende rechtsbijstand. Aangezien in hoger beroep een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is verleend, wordt dit bedrag betaald aan de griffier van de Raad. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2005 gegrond en vernietigt dat besluit; Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 oktober 2007 ongegrond. Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2008. (get.) G.J.H. Doornewaard. (get.) W.R. de Vries. CVG