Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8528

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-002337-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan verdachte is ten laste gelegd het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van afbeeldingen met een verborgen camera van aangever in de door deze bewoonde woning. Ter zitting hebben verdachte en de raadsman aangevoerd dat de ten laste gelegde handeling weliswaar opzettelijk is verricht, doch dat deze niet wederrechtelijk was. Uit de wetsgeschiedenis van onder andere artikel 139f Sr blijkt dat uitgangspunt van de wetgever is geweest dat de strafbaarstelling ruimte moet laten voor een afweging door de rechter indien in een concreet geval sprake is van conflicterende grondrechten. Door het opnemen van het bestanddeel wederrechtelijk wordt deze ruimte geschapen. In dit geval weegt de vrijheid van nieuwsgaring van verdachte, die voortvloeit uit de in artikel 10 van het EVRM neergelegde vrijheid van meningsuiting, zwaarder dan het recht op privacy van aangever, aldus verdachte en de raadsman. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken. Het hof stelt vast dat de het recht op vrije nieuwsgaring van verdachte in casu door de in artikel 139f Sr vastgelegde beperking niet in het geding is. De beperking is erin gelegen dat de wetgever het heimelijk maken van afbeeldingen van een persoon in een woning heeft verboden om daarmee het recht op privacy te waarborgen. Verdachte stelt dat hij de heimelijk gemaakte afbeeldingen nodig had om daarmee een in zijn ogen bestaande misstand indringend aan de orde te stellen. Bij de afweging van belangen heeft verdachte echter niet de juiste keuze gemaakt. De gewenste indringendheid van de door verdachte te maken reportage kon op basis van eerder vergaarde informatie worden gerealiseerd, zodat het maken van opnames met de verborgen camera in de woning van aangever niet noodzakelijk was om de misstand aan de kaak te stellen. Aan de subsidiariteitseis, voorwaarde om de wederrechtelijkheid van de gedraging weg te nemen, is daarmee niet voldaan. Het beroep op afwezigheid van alle schuld gaat niet op nu verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan.


Uitspraak

Parketnummer: 24-002337-07 Parketnummer eerste aanleg: 19-605321-07 Arrest van 24 juli 2008 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Assen van 26 september 2007 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1971] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Zomer, advocaat te Steenwijk. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en heeft een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 1.500,-- subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 28 februari 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten (een) (verborgen) camera/filmapparatuur, waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk, van [aangever], aanwezig in de door deze bewoonde woning, aan/nabij de [straat], (een) afbeelding(en) heeft vervaardigd. Beslissing op gevoerde verweren: Aan verdachte is ten laste gelegd het opzettelijk en wederrechtelijk vervaardigen van afbeeldingen met een verborgen camera van [aangever] in de door deze bewoonde woning, strafbaar gesteld bij artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bevat een verbod, dat geldt voor iedereen. In zeer bijzondere gevallen kan dit anders liggen. Dat uitzonderingen mogelijk zijn blijkt uit de wetsgeschiedenis van onder andere artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht. Uitgangspunt van de wetgever is geweest dat de strafbaarstelling ruimte moet laten voor een afweging door de rechter indien in een concreet geval sprake is van conflicterende grondrechten (recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer versus het recht op vrije nieuwsgaring). Door het opnemen van het bestanddeel "wederrechtelijk" wordt deze ruimte voor afweging geschapen. Aspecten die een rol spelen bij een dergelijke afweging zijn onder meer het onderwerp dat aan het licht wordt gebracht en de vraag of andere middelen ter beschikking stonden. Door en namens verdachte is (impliciet) naar deze wetsgeschiedenis verwezen. Zij hebben ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte weliswaar de ten laste gelegde handeling opzettelijk heeft verricht, maar dat deze niet wederrechtelijk was. Verdachte, die journalist/programmamaker is, wilde in het kader van zijn tv-programma "Undercover in Nederland" op SBS6 de verboden wapenhandel hier te lande aan de kaak stellen. In casu weegt de vrijheid van nieuwsgaring van verdachte, die voorvloeit uit de in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde vrijheid van meningsuiting, zwaarder dan het recht op privacy van aangever [aangever]. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken, aldus verdachte en zijn raadsman. De raadsman heeft subsidiair betoogd dat verdachte wegens afwezigheid van alle schuld moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft met betrekking tot de feitelijke gang van zaken het volgende vastgesteld. Verdachte is via een advertentie op internet op het spoor gekomen van (de latere) aangever, die in de advertentie een illegaal vlindermes aanbood. Via e-mailverkeer spraken ze af dat verdachte het mes bij het werk van aangever kon bekijken. De bewuste ochtend belde aangever naar verdachte en vertelde hem dat hij afzag van deze afspraak. Aangever gaf in dit gesprek aan dat op het moment dat ze in de auto messen zouden verhandelen ze beiden strafbaar zijn. Gezien het feit dat hij, aangever, voor justitie werkte moest hij zich in principe 'buiten strafbare dingen houden.' Daarnaast gaf hij aan dat hij weliswaar een paar messen had meegenomen, maar dat verdachte om genoemde reden maar naar zijn huis moest komen. Dit telefoongesprek is door verdachte opgenomen. Verdachte is hierna daadwerkelijk naar aangevers huis gegaan en heeft van dit bezoek in de woning opnamen van aangever gemaakt met een verborgen camera. Volgens de verklaring van verdachte bij de politie (pagina 37 en verder van het proces-verbaal) toonde aangever hem daar zijn messenverzameling, waaronder zich in ieder geval één illegaal mes bevond. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat zijn actie in de woning van aangever een strafbare gedraging oplevert. Hij stelt echter dat de misstand die hij aan de kaak wilde stellen zo ernstig is dat het recht op vrije nieuwsgaring zo zwaar telt dat van wederrechtelijkheid in dit geval geen sprake is. Daarnaast stelt hij dat de beelden die hij in de woning maakte van zodanig belang waren dat als hij de beelden niet had gemaakt de kern van zijn verhaal niet volledig zou zijn. Hij wilde die beelden hebben om later te kunnen uitzenden. Beelden zijn volgens verdachte indringender dan woorden alleen. Het hof stelt vast dat het recht op vrije nieuwsgaring van verdachte in casu door de beperking die is vastgelegd in artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht onder de genoemde omstandigheden niet in het geding is. De beperking is erin gelegen dat de wetgever het heimelijk maken van afbeeldingen van een persoon in een woning heeft verboden om daarmee het recht op privacy te waarborgen. Verdachte stelt dat hij zijn heimelijk gemaakte afbeeldingen nodig had om daarmee de in zijn ogen bestaande misstand indringend aan de orde te stellen. Bij de afweging van belangen heeft verdachte echter niet de juiste afweging gemaakt. Verdachte had immers met het door hem opgenomen eerdere telefoongesprek en de eerdere e-mails nieuws vergaard over de justitiemedewerker [aangever] (werkzaam bij de IND) en diens handel in één of meer illegale messen. De gewenste indringendheid van de door verdachte te maken reportage kon aldus worden gerealiseerd. Het maken van opnames met de verborgen camera in het huis van aangever was onder deze omstandigheden niet noodzakelijk om de misstand aan de kaak te stellen. Verdachte heeft zich op dit punt kennelijk laten leiden door journalistieke en/of programmatechnische overwegingen. Verdachte heeft met het door hem gekozen middel, afgezet tegen het onderwerp waarover verdachte een reportage wilde maken en de daaraan voorafgaande verkregen en vastgelegde informatie over aangever, niet voldaan aan de subsidiariteiteis die een voorwaarde is om de wederrechtelijkheid van de gedraging weg te nemen. Daarnaast gaat het beroep op (de schulduitsluitingsgrond) afwezigheid van alle schuld niet op nu verdachte het ten laste gelegde feit opzettelijk heeft begaan. Het hof verwerpt de verweren. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat: hij in de periode van 1 november 2005 tot en met 28 februari 2006 te [plaats], gemeente [gemeente], gebruik makende van een technisch hulpmiddel, te weten een verborgen camera (filmapparatuur), waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk, van [aangever], aanwezig in de door deze bewoonde woning, aan de [straat], afbeeldingen heeft vervaardigd. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Het bestaan van dergelijke gronden is niet aannemelijk geworden. Strafmotivering Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is in de bewezen verklaarde periode met toestemming van [aangever] de woning van deze binnengetreden waar hij vervolgens - zonder toestemming - met een verborgen camera afbeeldingen heeft gemaakt van [aangever]. Een woning is bij uitstek de plek waar de bewoner mag verwachten zoveel mogelijk zichzelf te kunnen zijn zonder inmenging van buitenaf. Door [aangever], zonder dat deze dat wist, te filmen in zijn eigen huis heeft verdachte een zeer vergaande inbreuk gemaakt op het recht op privacy van [aangever]. Verdachte had wetenschap van de door hem overtreden strafbepaling. Desondanks heeft hij deze genegeerd. Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 17 april 2008 - niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een geldboete van na te melden hoogte - zoals opgelegd door de rechter in eerste aanleg en lager dan door de advocaat-generaal is gevorderd - een passende bestraffing is. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 23 (oud), 24 (oud), 24c (oud) en 139f van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van duizend euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. P. Koolschijn, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. G. Dam, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier, zijnde mr. G. Dam voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.