Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8531

Datum uitspraak2008-07-02
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/4404
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schadevergoeding door het Faunafonds voor schade, toegebracht door woelratten aan appel- en perenbomen. In geschil is de hoogte van de schadevergoeding. Verweerder heeft de eindtaxatie van de schade conform de vastgestelde taxatierichtlijnen verricht aan het einde van het groeiseizoen van 2005. De rechtbank acht deze richtlijnen niet onredelijk voor zover deze voorzien in een eindtaxatie aan het einde van het groeiseizoen. Wegens bijzondere omstandigheden had verweerder de richtlijnen echter niet mogen toepassen. Deze omstandigheden zijn daarin gelegen dat in de zomer van 2005 nog een grote woelrattenpopulatie op het perceel aanwezig was en dat, mede door het tijdstip van de ontheffingverlening om de woelratten te bestrijden, de laatste woelratten pas eind december 2005 / begin januari 2006 zijn weggevangen. Een definitief oordeel over de omvang van de schade kon dus nog niet worden gegeven.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 07/4404 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 2 juli 2008 inzake [naam 1] en [naam 2], eisers, wonende te Varik, vertegenwoordigd door mr. A.A. den Hollander, tegen het bestuur van het Faunafonds, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 12 september 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 9 maart 2006 heeft verweerder aan eisers een tegemoetkoming van € 77.727 verleend voor schade die woelratten aan appel- en perenbomen hebben aangericht. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, de tegemoetkoming vastgesteld op € 81.758,90 en voor het overige het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 22 mei 2008. [naam 1] is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Den Hollander. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.Q. Bult en H.G. Engberink, werkzaam bij het Faunafonds. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (Ffw) is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten. Ingevolge artikel 84, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw verleent het Faunafonds een tegemoetkoming slechts voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. De tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald. Ingevolge artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) kan het bestuur van het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Regeling wordt de hoogte van de door één of meer beschermde diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd. Op grond van het derde lid, eerste volzin, stelt de taxateur, met inachtneming van de door het bestuur vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. Met het oog op het vaststellen van schade, toegebracht door woelratten in de fruitteelt in 2005, heeft verweerder tijdens de bestuursvergaderingen van 4 augustus 2005 en 3 november 2005 taxatierichtlijnen vastgesteld. Blijkens de notulen van de bestuursvergadering van 3 november 2005 is bij die vergadering, voor zover hier van belang, het volgende vastgesteld: “(…) Vaststelling omvang schade: In de maand september, einde groeiperiode, hebben de taxateurs in opdracht van het Faunafonds de omvang van de schade vastgesteld. Bij de toegezonden vergaderstukken treft u op pagina 39 beoordelingscriteria aan die door de taxateurs gehanteerd zijn bij de schadevaststelling. Essentieel in deze werkwijze is dat het gaat om een visuele vaststelling op het moment van eindtaxatie. In enkele gesprekken met fruittelers blijkt dat zij ongerust zijn over de ontwikkeling van bomen waaraan op moment van eindtaxatie visueel geen afwijkingen kunnen worden geconstateerd maar waar mogelijk woelratten aan (haar)wortels geknaagd hebben en daardoor de bomen mogelijk een volgend jaar een minderopbrengst geven. De fruitteler laat zich hierbij leiden door het feit dat er gangen van woelratten langs de bomen lopen. Hier is door de taxateurs in de taxatie geen rekening mee gehouden om redenen dat dit niet vastgesteld kan worden, tenzij alle bomen uitgegraven worden en de wortelpruik wordt beoordeeld. Deze werkwijze is praktisch niet uitvoerbaar en zeer zeker niet gewenst voor de fruitteler. Bovendien zijn er andere factoren zoals weersomstandigheden, verzorging boomgaard, andere ziekten en plagen, ontwikkeling populatie woelratten in de komende winter/voorjaar die van grote invloed zijn op de verdere ontwikkeling van de boom. (…)” Namens verweerder is ter zitting ter toelichting op deze taxatierichtlijnen medegedeeld dat in zijn algemeenheid woelratten in de winter aan boomwortels knagen, omdat er dan weinig ander voedsel voor hen aanwezig is. In de zomer is normaal gesproken voldoende ander voedsel voor woelratten aanwezig, hoewel niet kan worden uitgesloten dat zij ook dan aan boomwortels knagen. Voorts is medegedeeld dat het algemene beeld was dat er in de zomer van 2005 wel woelratten aanwezig waren, maar dat er aanwijzingen waren dat de populatie dalende was en dat van een populatiegroei in ieder geval geen sprake was. Eisers exploiteren een biologisch-dynamisch fruitteeltbedrijf. Op 31 mei 2005 hebben zij geconstateerd dat woelratten aanzienlijke schade aan de wortels van appel- en perenbomen aanrichtten. Op 1 juni 2005 hebben zij bij Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland een verzoek ingediend tot verlening van een ontheffing om de woelratten, die op grond van de Ffw een beschermde status hebben, te mogen bestrijden. Bij besluit van 5 september 2005 is de ontheffing verleend. Op 9 juni 2005 hebben eisers bij verweerder een verzoek ingediend tot verlening van een tegemoetkoming voor de geleden en nog te lijden schade. Zowel verweerder als eisers hebben de schade laten taxeren. In opdracht van verweerder heeft Taxatiebureau 2000 in het rapport van 31 oktober 2005 de schade getaxeerd op een bedrag van € 81.817,98. In opdracht van eisers heeft Expertisebureau Agrotax in het rapport van 2 december 2005 de schade getaxeerd op een bedrag van € 1.923.368,33. Omdat eisers zich niet konden vinden in de taxatie die Taxatiebureau 2000 heeft verricht en zij ook hun twijfels hadden over de juistheid van de door Expertisebureau Agrotax begrote schade, hebben zij bij de burgerlijke rechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopig deskundigenbericht te bevelen waarin de door woelratten aangerichte schade aan fruitbomen wordt vastgesteld. Bij beschikking van 3 juni 2006 heeft de rechtbank het verzoek toegewezen, een (voorlopig) onderzoek bevolen en drie deskundigen benoemd. In het rapport van 15 januari 2007 hebben de deskundigen van het onderzoek verslag gedaan en de schade begroot op een bedrag van € 812.710. Blijkens voormeld rapport van 31 oktober 2005 heeft Taxatiebureau 2000 door middel van meerdere taxaties (waarvan de laatste op 27 oktober 2005) vastgesteld dat 4202 appelbomen en 36 perenbomen moeten worden vervangen en dat 1802 beschadigde appelbomen een opbrengstderving van twee jaar zullen hebben. Uitgaande van de vervangings- en beplantingskosten per boom en een vaste jaarlijkse opbrengstderving per boom is de schade begroot op genoemd bedrag van € 81.817,98. De tegemoetkoming is in het primaire besluit van 9 maart 2006, conform het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de Regeling vastgesteld op 95% van dat bedrag. Aan het bestreden besluit ligt, voor zover hier van belang, het standpunt van verweerder ten grondslag dat de hiervoor aangehaalde taxatierichtlijnen aan de eisen van zorgvuldigheid voldoen. Essentieel in deze richtlijnen is dat het taxeren plaatsvindt op basis van een visuele vaststelling van de schade op het moment van de eindtaxatie. De eindtaxaties hebben, zoals in het geval van eisers, plaatsgevonden aan het einde van het groeiseizoen (najaar 2005). Hoewel het niet in de rede ligt dat een boom die bij de eindtaxatie geen enkele visuele afwijking vertoont, in 2006 alsnog schade blijkt te hebben, is deze mogelijkheid niet uit te sluiten. Of deze eventuele “vervolgschade” nog is toe te schrijven aan de door woelratten, in de winter van 2005/2006 aangerichte schade, is in het voorjaar van 2006 echter niet meer vast te stellen. Van belang hierbij is dat de schade na de oogst in het najaar van 2005 niet meer waarneembaar is, omdat de bomen in de winter in rust verkeren en geen bladeren, scheuten en vruchten dragen. Dan kunnen ook geen afwijkingen worden waargenomen. In het voorjaar van 2006, wanneer de bomen weer gaan uitlopen en bladeren en vruchten krijgen, kan eventuele schade pas weer waargenomen worden. Op dat moment zijn de exacte omvang en oorzaak van de schade niet meer vast te stellen, omdat de schadesituatie in de tussenliggende winterperiode 2005/2006 beïnvloed is door andere factoren, zoals weersomstandigheden, variabele verzorging van de boomgaard c.q. herstelwerk door de teler, woelrattenvraat of andere (plant)ziektes of plagen. Al deze factoren kunnen van invloed zijn geweest op de ontwikkeling van de schade en/of het herstel van de boomgaard in de winterperiode en zijn voor verweerder niet controleerbaar. Juist daarom hebben de eindtaxaties plaatsgevonden na het groeiseizoen, in het najaar van 2005. Daarna is het niet meer mogelijk om het causale verband tussen de schade, aangericht door woelratten, en het gevolg daarvan nog op een complete en betrouwbare wijze vast te stellen. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard wegens een rekenfout in de berekening van de schade. Deze nieuwe berekening van de schade bedraagt volgens het bestreden besluit € 86.062, zodat eisers in aanmerking komen voor een vergoeding van (95% van € 86.062 =) € 81.758,90. Eisers kunnen zich ook met het bestreden besluit niet verenigen en hebben daartoe onder andere aangevoerd dat op het moment van de laatste taxatie van de schade op 27 oktober 2005 nog geen sprake was van een eindsituatie, zodat de opnames te vroeg zijn gestopt. In hun geval heeft de woelrattenpopulatie zich in het voorjaar en de zomer van 2005 explosief vermenigvuldigd en mochten de woelratten pas na de ontvangst van de ontheffing van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 17 september 2005 worden bestreden. De laatste woelratten zijn eerst eind december 2005 / begin januari 2006 weggevangen. Daardoor is ook na 27 oktober 2005 nog schade ontstaan en is bovendien al eerder opgetreden schade pas daarna zichtbaar geworden. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank merkt de hiervoor aangehaalde taxatierichtlijnen aan als beleid dat dient ter vaststelling van de omvang van de schade. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit beleid, voor zover daarin is bepaald dat de schade aan het einde van het groeiseizoen 2005 wordt vastgesteld, onredelijk te achten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich bij het vaststellen van de taxatierichtlijnen op het standpunt mogen stellen dat een definitief oordeel over de als gevolg van de woelrattenplaag in 2005 geleden schade, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling, is vast te stellen aan het einde van het groeiseizoen 2005, derhalve in het najaar van dat jaar. Bij het opstellen van de taxatierichtlijnen is er daarbij vanuit gegaan dat, door het tijdig wegvangen van de woelratten, de situatie aan het begin van de winter van 2005/2006 stabiel was. Overeenkomstig hetgeen ten aanzien van beleidsregels is bepaald in artikel 4:84 van de Awb, dient een bestuursorgaan conform zijn beleid te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden, waarin het beleid niet voorziet, onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De rechtbank stelt vast dat verweerder conform de taxatierichtlijnen heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval echter sprake van bijzondere omstandigheden. Deze omstandigheden, die tussen partijen niet in geschil zijn en welke de rechtbank voor vaststaand aanneemt, zijn dat de woelrattenpopulatie op het perceel van eisers, mede door het tijdstip van verlening van de ontheffing, eerst eind december 2005 / begin januari 2006 is weggevangen, zodat de woelratten ook na 27 oktober 2005 mogelijk schade hebben aangericht aan de wortels, met welke omstandigheid bij het opstellen van de taxatierichtlijnen geen rekening is gehouden, terwijl deze wel van belang is voor de vraag wanneer een definitief oordeel over de schade kan worden gegeven, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling en die derhalve binnen de reikwijdte van de taxatierichtlijnen valt. Daarenboven is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen oordelen dat toepassing van de taxatierichtlijnen voor eisers geen onevenredige gevolgen in verhouding tot de met die taxatierichtlijnen te dienen doelen heeft. Doel van de taxatierichtlijnen is het op adequate en doelmatige wijze bepalen van de schade. In verhouding tot dit doel moet worden bezien het gevolg van eisers bij toepassing van de taxatierichtlijnen, welk gevolg is dat de omvang van de schade aan het einde van het groeiseizoen 2005 wordt getaxeerd, terwijl daarover nog geen definitief oordeel kon worden gegeven en een beoordeling op een later tijdstip mogelijk en aangewezen was. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundigencommissie blijkens haar rapport van 15 januari 2007 in het voorjaar van 2006 geen andere factoren heeft geconstateerd die van negatieve invloed kunnen zijn geweest op de omvang van de schade aan de fruitbomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de taxatierichtlijnen voor wat betreft het tijdstip van taxeren in het geval van eisers niet heeft mogen toepassen. Verweerder had voor het geval van eisers van de taxatierichtlijnen moeten afwijken in zoverre dat verweerder de omvang van de schade had moeten vaststellen met inachtneming van een later beoordelingstijdstip, bijvoorbeeld het voorjaar van 2006. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de hiervoor genoemde ongeschreven rechtsregel omtrent het toepassen van beleid, niet zijnde beleidsregels, conform het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb, en tevens wegens strijd met artikel 5, eerste lid, van de Regeling. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de overige geschilpunten naar het oordeel van de rechtbank thans geen bespreking. De rechtbank heeft ter zitting met toepassing van artikel 8:63, tweede lid, van de Awb afgezien van de mogelijkheid om ir. M.P. van der Maas, werkzaam bij PPO te Randwijk en meegenomen door [naam 1], als getuige te horen, nu dat naar het oordeel van de rechtbank niet redelijkerwijs kon bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Eisers hebben verzocht om vergoeding van schade in de vorm van gederfde rente. Omdat de omvang van de schade mede afhangt van de vraag hoe het nieuwe besluit op bezwaar zal luiden, ligt het thans niet op de weg van de rechtbank om zich daarover uit te spreken. De rechtbank merkt in dit verband op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit mede zal moeten beslissen omtrent vergoeding van de wettelijke rente. Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eisers om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar hebben moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen. De rechtbank acht wel termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst het Faunafonds aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt dat het Faunafonds het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 143 aan hen vergoedt; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr. J.J. Penning, voorzitter, en mrs. J.J.W.P. van Gastel en G.H.W. Bodt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2008. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op:2 juli 2008