Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8536

Datum uitspraak2008-07-07
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/680
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dagloonberekening WW-uitkering. In het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen is bepaald dat het dagloon moet worden gebaseerd op het in een referteperiode genoten loon, het historisch dagloon. Een nabetaling met betrekking tot een garantietoelage buiten de referteperiode is daarom terecht buiten de berekening van het dagloon gehouden.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/680 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 7 juli 2008 inzake [naam], eiser, wonende te [plaats], vertegenwoordigd door mr. R.J.M.C.I. Janischka, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 21 december 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 26 september 2007 heeft verweerder aan eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 september 2007 gehandhaafd. Tegen het in rubriek 1 aangeduide besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 mei 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Janischka, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door W. de Weijer. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 44 van de WW wordt de uitkering op grond van dit hoofdstuk berekend naar het dagloon. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de WW wordt voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag. Op grond van het tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld. Ter uitvoering van laatstvermelde bepaling is vastgesteld het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit). Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt voor de toepassing van dit besluit de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt onder loon mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit besluit wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit is het dagloon de uitkomst van de volgende berekening: ((A - B - C) + D + E) / 261 waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer onder die titel in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar heeft genoten; C staat voor de bedragen die de werknemer in de volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar onder die titel heeft genoten aan uitkeringen die het karakter hebben van een extra periodiek salaris; D staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan vakantiebijslag; E staat voor het bedrag dat de werknemer in het refertejaar heeft opgebouwd aan uitkeringen als bedoeld onder C. Eiser was werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Per 1 juni 2007 heeft hij geen werkzaamheden meer verricht bij genoemd ministerie en per 1 september 2007 is hem eervol ontslag verleend. Het beroep van eiser is gericht tegen het bestreden besluit voor zover daarbij het in het toekenningsbesluit van 26 september 2007 gehanteerde dagloon is gehandhaafd. Eiser betoogt dat hij in de referteperiode recht had op een hogere garantietoelage dan aan hem is uitbetaald. Zijn (voormalige) werkgever heeft in verband daarmee aan hem in augustus 2007 een nabetaling verricht. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte het hogere, correcte bedrag aan garantietoelage niet bij de berekening van het dagloon heeft meegenomen. Hij stelt dat een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat het in het refertejaar genoten loon bepalend is voor de vaststelling van het dagloon. Dit betoog faalt. Het uitgangspunt van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in de sociale verzekeringswetten (Wet van 24 juni 2004, Stb. 2004, 311) - dat ten grondslag ligt aan onder meer het Besluit – is, voor zover hier van belang, dat het dagloon wordt gebaseerd op het in een referteperiode genoten loon, het historisch dagloon. Blijkens artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Vast staat dat de nabetaling met betrekking tot de garantietoelage heeft plaatsgevonden buiten het refertejaar en dat de werkgever van die nabetaling buiten het refertejaar aangifte heeft gedaan. In die situatie kan niet staande worden gehouden dat de nabetaling door eiser in het refertejaar is genoten. De nabetaling kan evenmin worden aangemerkt als een deel van het loon dat in het refertejaar reeds vorderbaar was, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit. Buiten de in het Besluit genoemde – hier niet van toepassing zijnde – uitzonderingen bestaat voor verweerder geen ruimte om van de regel, dat het in het refertejaar genoten loon bepalend is voor de vaststelling van het dagloon, af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de nabetaling met betrekking tot de garantietoelage dan ook terecht buiten de berekening van het dagloon gehouden. Eiser voert verder nog aan dat hem niet duidelijk is of zijn eindejaarsuitkering in de berekening van het dagloon is meegenomen. Deze beroepsgrond kan niet slagen, nu de rechtbank aan de hand van het bij het bestreden besluit meegezonden dagloonrapport van 26 september 2007 vaststelt dat verweerder de eindejaarsuitkering van eiser bij de berekening van het dagloon heeft meegenomen. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stellingen en betogen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.W.B. Heijmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2008. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 7 juli 2008