Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8540

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers475959 cv 08-1009
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Voorlopige voorziening ex 223 Rv. In bodemprocedure wordt onder meer gevorderd ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Tijdens nog aanhangige bodemprocedure wordt als voorlopige voorziening de veroordeling tot ontruiming gevorderd omdat afloop bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Beslissing: geweigerd


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector kanton Locatie Bergen op Zoom zaak/rolnr.: 475959 CV EXPL 08-1009 vonnis bij vervroeging d.d. 16 juli 2008 inzake de stichting Wonen West Brabant, gevestigd te Bergen op Zoom, eiseres in de hoofdzaak in conventie en verweerster in reconventie, tevens eiseres in het incident, gemachtigde: mr. R.S. Namjesky, advocaat te Breda, tegen [VH], woonachtig te [adres], gedaagde in de hoofdzaak in conventie en eiser in reconventie, tevens verweerder in het incident, procederend krachtens Civiele toevoeging nr. 1DG8063, gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal. Partijen zullen hierna met respectievelijk “WWB” en “[VH]” worden aangeduid. 1. Het verloop van het geding In de hoofdzaak in conventie en in reconventie en in het incident: De procesgang blijkt uit de volgende stukken: 1.1 het exploot van dagvaarding van 5 februari 2008, met producties; 1.2 de conclusie van antwoord (in de hoofdzaak) in conventie en van eis in reconventie, met producties; 1.3 de conclusie van repliek (in de hoofdzaak) in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties; 1.4 de incidentele conclusie ex artikel 223 Rv van de zijde van WWB, met productie; 1.5 de conclusie van antwoord in het incident; 1.6 het audiëntieblad d.d. 2 juli 2008, waaruit blijkt dat deze zaak voor vonnis is verwezen in het incident. De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast. 2. Het geschil In de hoofdzaak: in conventie: WWB vordert in conventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, de veroordeling van [VH] tot ontruiming van het gehuurde, met machtiging aan haar om deze ontruiming eventueel zelf te bewerkstelligen, en veroordeling van [VH] in de kosten van dit geding. [VH] concludeert tot het bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaren van WWB in haar vorderingen, althans tot ontzegging hiervan, met veroordeling van WWB in de kosten van dit geding. In reconventie: [VH] vordert in reconventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, WWB te veroordelen tot het uitvoeren een aantal bij eis in reconventie gestelde werkzaam-heden, op verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van WWB in de kosten van dit geding. WWB concludeert tot het bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet-ontvankelijk verklaren van [VH] in zijn vorderingen, althans tot ontzegging hiervan, met veroordeling van [VH] in de kosten van dit geding. In het incident: WWB vordert in het incident bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [VH] om binnen drie dagen na betekening van het in het incident te wijzen vonnis de van WWB gehuurde woning te ontruimen, met machtiging aan haar om deze ontruiming eventueel zelf te bewerkstelligen, en met veroordeling van [VH] in de kosten van dit incident. [VH] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de incidentele vordering van WWB, althans tot ontzegging hiervan, met veroordeling van WWB in de kosten van dit incident. 3. De beoordeling In de hoofdzaak en in het incident: 3.1 De kantonrechter gaat onder meer uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten: * WWB (als rechtsopvolger van de Woningbouwvereniging Bergen op Zoom) verhuurt sinds 16 september 1986 aan [VH] de woonruimte, gelegen aan [adres]. Een kopie van de tussen partijen geldende schriftelijke huurovereen-komst is als productie 1 bij dagvaarding overgelegd; * De onderhavige huurovereenkomst was aanvankelijk aangegaan voor de duur van een maand maar geldt thans voor onbepaalde tijd; * De maandelijkse huurprijs bedraagt thans € 324,49 per maand; * Ingevolge artikel 7:213 BW is [VH] verplicht zich ten aanzien van de gehuurde zaak als goed huurder te gedragen; * WWB is op grond van artikel 7:206, lid 1 BW als verhuurder verplicht om op verlangen van de huurder ([VH]) gebreken te verhelpen, tenzij dit onmogelijk is of uitgaven vereist die de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verhuurder zijn te vergen; * Deze verplichting geldt ex artikel 7:206, lid 2 BW niet ten aanzien van kleine herstel-lingen tot het verrichten waarvan de huurder krachtens artikel 7:217 BW verplicht is, en ten aanzien van gebreken voor het ontstaan waarvan de huurder jegens de verhuurder aansprakelijk is. In het incident: 3.2 Op grond van artikel 213 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Het gaat hierbij om een soort kort geding binnen een aanhangige bodemprocedure. 3.3 De incidentele vordering van WWB strekt tot toewijzing van een gedeelte van de vordering wat ook al in de hoofdzaak wordt gevorderd, te weten: de veroordeling van [VH] tot ontruiming van het gehuurde. Vereist is wel, dat WWB als eisende partij in die zin belang moet hebben dat van haar niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht. 3.4 WWB stelt, dat [VH] zich al geruime tijd niet als goed huurder gedraagt door overlast te veroorzaken in het complex waarin hij woonachtig is, zoals uitvoerig uiteen is gezet in de bodemprocedure. De eerste tekortkomingen van [VH] dateren volgens WWB al vanaf 2004. Ondanks herhaalde pogingen van haar kant om een en ander te beugelen, laaiden volgens WWB in 2007 de onlusten weer op. Zo zou [VH] zich in 2007 herhaaldelijk en zeer bedreigend hebben opgesteld tegenover medebewoners (eveneens huurders van WWB), waaronder een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een mes. Het wangedrag van [VH] gaat volgens WWB alle grenzen te buiten. WWB stelt vast, dat [VH] ook nadat hij in rechte betrokken is geen aanleiding ziet om zijn gedrag te verbeteren. [VH] heeft zich volgens WWB op of omstreeks 11 maart 2008 opnieuw bedreigend opgesteld naar één van genoemde medebewoners. Daarnaast heeft [VH] zich op of omstreeks 21 maart 2008 op het kantoor van WWB dusdanig misdragen, dat zij hem de toegang voor de duur van één jaar heeft ontzegd. Op of omstreeks 2 juni 2008 heeft [VH] zich volgens WWB opnieuw schuldig gemaakt aan fysiek geweld. Op die dag heeft [VH] volgens WWB de heer [X], hard tegen zijn rechter schouder en gezicht geschopt en geslagen. De heer [X] heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie (productie 1 bij conclusie in het incident). Mw. [K] is hiervan getuige geweest. Gelet op bovenstaande is WWB van mening, dat van haar niet langer gevergd kan worden, dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht. WWB meent dan ook een spoedeisend belang te hebben bij het bij wijze van voorlopige voorziening veroordelen van [VH] tot ontruiming. Door de aard en de ernst van de door [VH] veroorzaakte overlast is volgens WWB voor de onmiddellijke woonomgeving een onhoudbare toestand ontstaan. WWB meent er zelf alles aan gedaan te hebben om [VH] weer in het gareel te krijgen. [VH] heeft volgens WWB nimmer willen meewerken en hij heeft de situatie steeds verder laten escaleren. WWB biedt bewijs aan van haar stellingen, vooral door het horen van getuigen. 3.5 In de hoofdzaak stelt [VH] zich -kort gezegd- op het standpunt, dat hij sinds 1986 steeds aan zijn verplichtingen als huurder heeft voldaan. Al die jaren zijn volgens [VH] door of namens WWB geen verwijten gemaakt totdat hij op 19 oktober 2007 een brief van WWB ontving. In de dagvaarding doet WWB volgens [VH] uitgebreid verslag en wordt er een negatief beeld over hem opgeroepen terwijl het merendeel van het relaas van WWB op zijn eigen klachten zijn terug te voeren. Volgens [VH] heeft juist WWB niet adequaat op zijn klachten gereageerd ondanks een voor WWB geldende klachtenregeling. [VH] wijst op de vele e-mails, die hij zelf aan WWB heeft geschreven betreffende een toenemende overlast van medebewoners. [VH] vraagt zich af waarom WWB niet is opgetreden tegen de medeflatbewoners. [VH] zegt ook niet te weten waarom andere huurders zich tegen hem gekeerd hebben. De stukken, die namens WWB bij dagvaarding zijn overgelegd, vormen volgens [VH] geen deugdelijk bewijs. In de incidentele procedure stelt [VH] vast, dat WWB zich te buiten gaat aan algemeenheden. Door kwalificerende beschuldigingen tracht WWB volgens [VH] aan te tonen, dat hij structureel wanprestatie zou plegen. Met de incidentele vordering wil WWB volgens [VH] een voorschot nemen op nog in de hoofdzaak te nemen beslissingen. Een voorschot met definitieve gevolgen. [VH] betwist de in de incidentele vordering aangevoerde verdere beschuldigingen tegen zijn persoon. Voor het overige is volgens [VH] sprake van een herhaling van wat ook al ten onrechte in de hoofdzaak over hem is aangevoerd. 3.6 De kantonrechter is van oordeel, dat WWB wel voldoende spoedeisend belang heeft gesteld om in deze voorlopige voorziening te worden ontvangen. WWB is in zoverre ontvankelijk in haar vordering. 3.7 WWB stelt in het incident een aantal aanvullende feiten en/of omstandigheden ter onderbouwing van de al bij dagvaarding in de hoofdzaak gestelde overlast. [VH] betwist echter ook deze feiten en/of omstandigheden. Zolang deze feiten en/of omstandigheden niet in rechte zijn komen vast te staan, bestaat er naar het oordeel van de kantonrechter geen basis om vooruitlopend op de beslissing in de hoofdzaak de -bij voorlopige voorziening gevorderde- ontruiming al toe te wijzen. Daarvoor zijn de gevolgen ook te definitief. Het enkele feit, dat door de medebewoner [X] aangifte is gedaan bij de politie ter zake beweerdelijke mishandeling door [VH] op 2 juni 2008, is onvoldoende om te conclu-deren dat deze mishandeling ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Hiervoor is aanvul-lend bewijs nodig. Dit geldt ook voor de feiten, die op of omstreeks 11 en 20 maart 2008 zouden hebben plaatsgevonden. Weliswaar valt op dat [VH] in de afgelopen jaren opvallend vaak betrokken is geraakt bij allerlei incidenten/irritaties met medebewoners maar daarmee staat niet vast, dat hij de veroorzaker is van deze incidenten/irritaties. Te vaag blijft in hoeverre deze medebewoners/huurders zelf debet zijn (geweest) aan deze incidenten/ irritaties. Wel valt op, dat (ook) [VH] kennelijk is opgevallen dat een aantal medebewo-ners zich tegen hem keren. Ook dat is echter onvoldoende om in rechte uit te gaan van de namens WWB gestelde overlast. 3.8 Samenvattend is de kantonrechter van oordeel, dat de namens WWB gevorderde voorlopige voorziening dient te worden geweigerd. Deze incidentele procedure leent zich -gelet op haar aard- niet voor bewijsvoering. In de hoofdzaak zal een nadere beoordeling dienen plaats te vinden. Wellicht vloeit uit deze nadere beoordelingen één of meerdere bewijsopdrachten voort. Deze kantonrechter wenst echter niet vooruit te lopen op deze nadere beoordeling. 3.9 WWB zal als de in het incident in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident. In de hoofdzaak: in conventie en in reconventie: 3.10 In de hoofdzaak zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een conclusie van dupliek in conventie / repliek in reconventie. Iedere verdere beslissing wordt in de hoofdzaak aangehouden. 3.11 In het rolbericht van 25 juni 2008 is al medegedeeld, dat het vonnis in de hoofdzaak door een andere kantonrechter zal worden gewezen. 4. De beslissing De kantonrechter: in het incident: weigert de door WWB gevorderde voorlopige voorziening; veroordeelt WWB in de kosten van deze procedure aan de zijde van [VH] gevallen en veroordeelt haar mitsdien om te betalen aan de griffier van rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom door storting op het Bankrekeningnummer 19.23.25.779, Rabobank Nederland N.V. ten name MvJ Arrondissement 535 Breda, de somma van €.150,00, zijnde het salaris voor de gemachtigde van [VH]; in de hoofdzaak: in conventie en in reconventie: verwijst de zaak naar de rolzitting van: woensdag, 13 augustus 2008 om 11.00 uur, voor het nemen van een conclusie van dupliek in conventie / repliek in reconventie aan de zijde van [VH]; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 16 juli 2008 in aanwezigheid van de griffier.