Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8554

Datum uitspraak2008-02-13
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/7388 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit heeft verweerder zijn besluit tot subsidievaststelling ingetrokken en de betaalde subsidiebedragen vermeerderd met de wettelijke rente van eiseres teruggevorderd.Het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld. Ingevolge artikel 6:2, is de Regeling LNV subsidies 2002 ingetrokken en ingevolge artikel 6:3 blijft het recht dat gold voorafgaand aan dat tijdstip van toepassing op een aanvraag om subsidieverlening die is ingediend voorafgaande aan dat tijdstip. De rechtbank concludeert dat verweerder zich op goede gronden en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in strijd met het bepaalde in artikel 18 van de Regeling een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de investering voordat de ontvangst van de subsidieaanvraag aan eiseres was bevestigd. Verweerder was dan ook bevoegd het besluit tot subsidievaststelling in te trekken. Bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld. Het beroep is ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, meervoudige kamer Reg. nr. AWB 06/7388 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] BV, gevestigd te [plaats], gemeente Westland, eiseres, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. I. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 22 februari 2005 heeft verweerder zijn besluit tot subsidievaststelling van 16 juli 2001 ingetrokken en de betaalde subsidiebedragen vermeerderd met de wettelijke rente ad in totaal € 75.252,89 van eiseres teruggevorderd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 26 juli 2006 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 31 augustus 2006, ingekomen bij de rechtbank op 1 september 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Bij brief van 22 januari 2008 heeft eiseres het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [A] in het geding gebracht. Het beroep is op 6 februari 2008 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van Iersel, belastingadviseur te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [B] II. Motivering 1. Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld. 1.1 Ingevolge artikel 4:57 van de Awb kunnen - voor zover hier van belang - onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken. 1.2 De Regeling structuurverbetering glastuinbouw, Stcrt. 1997, nr. 187 (hierna: de Regeling) is op 2 oktober 1997 in werking getreden. Zij dient ter uitvoering van de Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1997 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur, nr. 950/97 (Pb. EG L 142). 1.3 Op 18 april 2002 is de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002 (hierna: de Regeling 2002) in werking getreden. Artikel 21 daarvan bepaalt dat de Regeling is ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft ten aanzien van subsidieaanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van de Regeling 2002. 1.4 Op 1 april 2007 is de Regeling LNV-subsidies in werking getreden. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder r, daarvan is de Regeling 2002 ingetrokken en ingevolge artikel 6:3 blijft het recht dat gold voorafgaand aan dat tijdstip van toepassing op een aanvraag om subsidieverlening die is ingediend voorafgaande aan dat tijdstip, op de aldus verleende subsidie en op de uit die subsidieverlening voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen. 1.5 Aangezien de subsidieaanvraag van eiseres dateert van 15 augustus 2000, is de Regeling op deze zaak van toepassing. 1.6 Ingevolge artikel 18 van de Regeling wordt geen subsidie verstrekt voor investeringen met de uitvoering waarvan een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd. Onder het maken van een aanvang met de uitvoering van een investering wordt in elk geval verstaan het aangaan van verplichtingen. 1.7 Ingevolge artikel 33 van de Regeling kunnen, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 6 van de Kaderwet LNV-subsidies, terug te vorderen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente over de periode die aanvangt op het tijdstip van uitbetaling van het subsidiebedrag tot aan het moment van algehele voldoening. 2. Eiseres heeft op grond van de Regeling op 15 augustus 2000 subsidie aangevraagd voor de investering in de bouw van een groenlabel kas van 38.233m2. Bij brief van 24 augustus 2000 heeft verweerder de ontvangst van de aanvraag bevestigd. Bij besluit van 9 januari 2001 heeft verweerder voor de nieuw te bouwen groenlabel kas inclusief verwarming subsidie verleend ten bedrage van ƒ 133.000,-- (€ 60.352,76). Bij besluit van 16 juli 2001 heeft verweerder vervolgens de subsidie vastgesteld op ƒ 133.000,-- (€ 60.352,76). De Algemene Inspectiedienst (AID) heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de subsidieverstrekking aan eiseres. Op 15 november 2004 heeft de AID verslag gedaan van dat onderzoek (hierna: het controleverslag). 3. Verweerder heeft de gehandhaafde intrekking van het besluit tot subsidievaststelling - kort weergegeven en voorzover hier van belang - gebaseerd op het volgende. Op basis van de in het controleverslag vastgestelde feiten en de ten overstaan van de FIOD door de diverse betrokkenen afgelegde verklaringen, is komen vast te staan dat vóór 24 augustus 2000, de datum van de ontvangstbevestiging van de aanvraag, namelijk in de eerste week van augustus 2000 (week 31), met de feitelijke werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de kas is begonnen. Derhalve zijn er ook vóór 24 augustus 2000 verplichtingen aangegaan met betrekking tot de investering als bedoeld in artikel 18 van de Regeling. Of deze verplichtingen zijn aangegaan door eiseres zelf of door de hoofdaannemer, [C] BV, voor eigen rekening en risico, is voor de toepasselijkheid van artikel 18 van de Regeling niet van belang. Verweerder acht het bovendien niet aannemelijk dat een aannemer voor eigen rekening en risico aanzienlijke financiële verplichtingen aangaat en met werkzaamheden op het perceel van de latere opdrachtgever begint, zonder dat daar een overeenkomst - in welke vorm ook - aan ten grondslag ligt. 4. Eiseres heeft betwist dat vóór 24 augustus 2000 verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot de investering. De overeenkomst met de aannemer, [C] BV, is eerst op 5 september 2000 gesloten. De overeenkomst met de leverancier van de verwarmingsinstallatie, [D] BV, is eerst op 8 september 2000 gesloten. Voor zover deze bedrijven daarvóór verplichtingen met derden zijn aangegaan, hebben zij dit geheel voor eigen rekening en risico gedaan en niet op basis van een met eiseres gesloten overeenkomst. Eiseres voert subsidiair aan dat de vastgestelde subsidie niet ingetrokken mocht worden omdat de investering in de verwarmingsinstallatie reeds zelfstandig recht geeft op de vastgestelde subsidie en verweerder ten aanzien van de verwarmingsinstallatie niet heeft vastgesteld dat vroegtijdig verplichtingen zijn aangegaan. Meer subsidiair stelt eiseres dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. 5. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van [E], werkzaam bij de adviseur van eiseres, [adviesbureau] BV, van [F], werkzaam bij de (hoofd)aannemer, [C] BV, en van [I], werkzaam bij de onderaannemer [I] BV (blijkend uit het proces-verbaal van verhoor van [F] van 1 oktober 2003) in onderling verband bezien, blijkt dat met de feitelijke uitvoering van de bouw van de kas is aangevangen vóór 24 augustus 2000. Uit deze verklaringen blijkt namelijk dat in week 31, zijnde de eerste week van augustus 2000, werkzaamheden zijn verricht met betrekking tot de fundering en dat op 17 augustus 2000 is begonnen met de bouw van de kas. Dit blijkt tevens uit het faxbericht van [C] BV van 31 juli 2000 aan [adviesbureau] BV, waarin onder meer is vermeld: 'Om de zijgevel voet van 35 naar 45 te laten verlopen is al 1½ dag grondwerk door de voetzetters verricht.' Door eiseres is erkend dat feitelijk met de uitvoering van het project is begonnen voor 24 augustus 2000, zij het voor rekening en risico van [C] BV. 5.1 Reeds op grond van het feit dat vóór de datum van bevestiging van de ontvangst van de aanvraag met de feitelijke uitvoering van het project is begonnen, staat vast dat in strijd met het bepaalde in artikel 18 van de Regeling subsidie is verstrekt. Immers ingevolge artikel 18 van de Regeling wordt onder een aanvang maken met de uitvoering van de investering, anders dan eiseres heeft aangevoerd, niet alleen verstaan het aangaan van verplichtingen met betrekking tot de investering, maar ook - en zelfs in de eerste plaats - het feitelijk beginnen met de werkzaamheden ter uitvoering van de investering. Daarbij is niet van belang of aan het feitelijk een aanvang maken met de werkzaamheden een overeenkomst ten grondslag ligt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu in ieder geval vast staat dat eiseres het feitelijk aanvangen met de bouw van de kas heeft gedoogd en zich daartegen niet heeft verzet, vast staat dat vroegtijdig is begonnen met de feitelijke uitvoering van de investering als bedoeld in artikel 18 van de Regeling. Het arrest van de Hoge Raad van 29 november 2000, nr. 35.901, waarop eiseres zich beroept, heeft betrekking op de aftrekbaarheid van de kosten van een investering, zulks in het kader van de vaststelling van de verschuldigde vennootschapsbelasting. Op de vraag wanneer een aanvang is gemaakt met de uitvoering van een investering als bedoeld in artikel 18 van de Regeling heeft dit arrest geen betrekking. 5.2 Het voorgaande brengt mee dat de beroepsgronden die eiseres aanvoert ter onderbouwing van haar standpunt dat er geen sprake is van het vroegtijdig aangaan van verplichtingen met betrekking tot de investering geen bespreking behoeven. 5.3 Eiseres heeft subsidiair naar voren gebracht dat het besluit tot subsidievaststelling niet ingetrokken mocht worden, omdat de investering in de bouw van de verwarmingsinstallatie een zelfstandig investeringsdoel is op grond waarvan het maximale subsidiebedrag verstrekt had kunnen worden, terwijl door verweerder niet is vastgesteld dat de uitvoering van de investering in de verwarmingsinstallatie vóór 24 augustus 2000 is aangevangen. Dit betoog faalt. Immers de subsidie is verleend ten behoeve van de investering in de bouw van een groenlabel kas inclusief verwarming en niet ten behoeve van uitsluitend een investering in een verwarmingsinstallatie. Bovendien maken deze onderdelen een onlosmakelijk deel uit van de investering. Indien met de bouw van een van deze onderdelen, kas of verwarming, feitelijk een aanvang is gemaakt, is daarmee een aanvang gemaakt met de uitvoering van de investering als bedoeld in artikel 18 van de Regeling. 5.4 De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder zich op goede gronden en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in strijd met het bepaalde in artikel 18 van de Regeling een aanvang is gemaakt met de uitvoering van de investering voordat de ontvangst van de subsidieaanvraag aan eiseres was bevestigd. Verweerder was dan ook bevoegd het besluit tot subsidievaststelling in te trekken en om de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen vermeerderd met de wettelijke rente van eiseres terug te vorderen. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheden zijn niet gesteld. 5.5 Het beroep is ongegrond. 5.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. G.P. Kleijn, mr. A.L. Frenkel en mr. dr. Th.L. Bellekom en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.