Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8575

Datum uitspraak2008-04-08
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/671
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ambtenarenwet. Bezwaar tegen de aanwijzing als herplaatsingskandidaat. Onjuiste grondslag.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 07/671 uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 8 april 2008 inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, tegen het College van Bestuur van de Universiteit Twente, verweerder. Inleiding 1.1 Bij besluit van 8 december 2004 heeft verweerder het verzoek van eiser van 5 november 2004 om zijn dienstverband te verlengen dan wel om te zetten in een dienstverband voor onbepaalde tijd, afgewezen. Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 juni 2005 ongegrond verklaard. Het door eiser ingestelde beroep, geregistreerd onder nummer SBR 05/1998 is door deze rechtbank bij uitspraak van 11 april 2006, onder vernietiging van het besluit van 23 juni 2005, gegrond verklaard. Verweerder heeft hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). 1.2 Bij de, op grond van de uitspraak van de rechtbank van 11 april 2006, genomen nieuwe beslissing op bezwaar van 13 juli 2006, kenmerk 375.203/PA&O, heeft verweerder eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2001 aangesteld in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Verder heeft verweerder eiser bericht dat zijn functie per 1 januari 2005 is opgeheven en dat hij voornemens is om hem om die reden met ingang van 1 januari 2005 ontslag te verlenen. 1.3 Bij primair besluit van 13 juli 2006, kenmerk 375.202/PA&O, heeft verweerder eiser bericht, onder verwijzing naar zijn onder 1.2 genoemde beslissing op bezwaar van 13 juli 2006, dat hij wordt aangewezen als herplaatsingkandidaat. Voorts is in dit besluit besloten dat conform het bepaalde in artikel 12.5, vijfde lid, van de CAO Nederlandse Universiteiten, de Herplaatsingcommissie zal worden verzocht te onderzoeken of het mogelijk is om eiser binnen de universiteit passende werkzaamheden op te dragen. 1.4 Eiser heeft op 23 augustus 2006 bezwaar gemaakt tegen het onder 1.3 genoemde primaire besluit van 13 juli 2006, kenmerk 375.202/PA&O, waarbij hij is aangewezen als herplaatsingkandidaat. De gronden van het bezwaar zijn op 18 september 2006 aangevuld. Bij het besluit op bezwaar van 12 januari 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft op 16 februari 2007 beroep tegen dit besluit ingesteld. 1.5 Het geding is behandeld ter zitting van 4 maart 2008, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde R.A. Brand, werkzaam bij De Raadgevers, juridisch adviseurs te Amsterdam. Namens verweerder is verschenen mr. B.H. Willems-Holshof, werkzaam bij de Universiteit Twente te Enschede. Overwegingen 2.1 Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd kenbaar gemaakt dat de besluiten van 13 juli 2006, kenmerk 375.202/PA&O, en 12 januari 2007 onbevoegd zijn genomen door de secretaris van de universiteit. De gemachtigde heeft ter zitting een besluit van 28 februari 2008 overgelegd waarbij verweerder beide genoemde besluiten bekrachtigt en voor zijn rekening neemt. Gelet op het vorenstaande komt het besluit van 12 januari 2007 voor vernietiging in aanmerking. Aangezien verweerder dit besluit heeft bekrachtigd en voor zijn rekening genomen, dient te worden bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten. 2.2 Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 11 april 2006 heeft verweerder bij besluit van 13 juli 2006, kenmerk 375.203/PA&O, het bezwaar van eiser tegen het besluit van 8 december 2004 alsnog gegrond verklaard en aan eiser met ingang van 1 maart 2001 een aanstelling voor onbepaalde tijd verleend. Voorts heeft verweerder in dat besluit onder meer aangekondigd, indien geen passende functie voorhanden is, voornemens te zijn om eiser met ingang van 1 januari 2005 wegens opheffing van zijn functie ontslag te verlenen. 2.3 Verweerder heeft van het onder 2.2 genoemde besluit, met toepassing van artikel 6:18, tweede lid, van de Awb, mededeling gedaan aan de CRvB. Bij brief van 18 juli 2007 heeft de CRvB partijen en de rechtbank bericht dat dit besluit, voor zover daarin de beslissing is vervat om eiser alsnog een aanstelling voor onbepaalde tijd te verlenen, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb in de hoger beroepsprocedure zal worden meegenomen. De in dit besluit vervatte (deel)beslissingen betreffende de voorgenomen ontslagverlening en de aanwijzing van eiser als herplaatsingkandidaat zijn, aldus de CRvB, primaire besluiten die niet kunnen worden meegenomen in de hoger beroepsprocedure. 2.4 Eiser neemt in beroep het standpunt in dat zijn werkzaamheden niet per 1 januari 2005 zijn vervallen, doch elders zijn ondergebracht. Mede gelet op zijn vaste dienstverband kan hij niet met terugwerkende kracht worden ontslagen, reden waarom hij bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen om hem met ingang van 1 januari 2005 te ontslaan en zijn aanwijzing als herplaatsingkandidaat. 2.5 Aangezien het besluit van 13 juli 2006 met kenmerk 375.202/PA&O, waartegen eiser op 23 augustus 2003 bezwaar heeft gemaakt, ten aanzien van het ontslag slechts een vooraankondiging bevat en nog geen besluit, kan daartegen, naar vaste rechtspraak van de CRvB, zie onder meer de uitspraak van 12 juli 2007, www.rechtspraak.nl, LJN: BA9527, niet worden opgekomen. De rechtbank kan in dit geding slechts toetsen of verweerder al dan niet op goede grond het door eiser gemaakte bezwaar tegen het besluit tot aanwijzing van eiser als herplaatsingkandidaat ongegrond heeft verklaard. Voor zover eiser in bezwaar heeft gevraagd om doorbetaling van salaris en zich afvraagt wat de status is van het opgestelde begeleidingsplan in het kader van de herplaatsingactiviteiten, kan en zal de rechtbank hier niet over oordelen nu deze gronden van het bezwaar de omvang van het besluit van 13 juli 2006, dat slechts de aanwijzing van eiser als herplaatsingkandidaat betreft, te buiten gaan. 2.6 Verweerder heeft zich voor de grondslag voor de aanwijzing van eiser als herplaatsingkandidaat gebaseerd op het bepaalde in artikel 12.5 van de CAO Nederlandse Universiteiten (NU), zoals deze CAO luidde van 1 september 2003 tot en met 31 augustus 2004. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat deze bepaling is gehanteerd in samenhang met artikel 8:15 van de CAO NU, zoals deze luidde van 1 september 2004 tot en met 31 december 2005. 2.7 Gelet op de datum waarop het primaire besluit is genomen, 13 juli 2006, is op het onderhavige geding de CAO NU van toepassing is zoals deze luidde van 1 januari 2006 tot en met 31 augustus 2007. Artikel 8:15, zoals dat is opgenomen in deze CAO NU, luidt als volgt. In verband met de inwerkingtreding van de CAO NU van 1 september 2004 tot en met 31 december 2005 geldt inzake de bepalingen ten aanzien van einde dienstverband bij openbare universiteiten de volgende overgangsbepaling: Besluiten ten aanzien van het beëindigen van het dienstverband, door de werkgever genomen voor 15 augustus 2005 vallen onder de werking van hoofdstuk 12 van deel 1 van de CAO NU, verlenging van 1 september 2003 tot en met 31 augustus 2004. Besluiten ten aanzien van het beëindigen van het dienstverband, door de werkgever genomen op of na 15 augustus 2005 vallen onder de werking van de bepalingen van hoofdstuk 8 paragraaf 1 van de CAO NU van 1 september 2004 tot en met 31 december 2005. 2.8 Uit voormelde bepalingen kan worden afgeleid dat ten aanzien van het onderhavige besluit, gezien de datum en het onderwerp, zijnde de aanwijzing van eiser als herplaatsingkandidaat, artikel 8:15 van de CAO NU niet van toepassing is. 2.9 Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat er geen sprake is van een voorgenomen ontslag wegens een reorganisatie, kan verweerder een ontslagbesluit - naar ter zitting is aangegeven is dit besluit inmiddels genomen - slechts baseren op de bepalingen van hoofdstuk 8 van de CAO NU, in welk hoofdstuk de bepalingen ten aanzien van het einde van het dienstverband zijn opgenomen. Dit hoofdstuk bevat geen (met artikel 12.5 van de CAO NU oud overeenkomende) bepaling op grond waarvan een betrokken ambtenaar als herplaatsingkandidaat kan worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat voor het aanmerken van eiser bij het besluit van 13 juli 2006, kenmerk 375.202/PA&O, als herplaatsingkandidaat, een wettelijke grondslag ontbreekt. De rechtsgevolgen van het besluit van 12 januari 2007 kunnen om die reden niet in stand worden gelaten. Aangezien herstel van dit gebrek door middel van een nieuw te nemen besluit op bezwaar niet mogelijk is, zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, in die zin dat zij het door verweerder bij besluit van 28 februari 2008 bekrachtigde besluit van 13 juli 2006, kenmerk 375.202/PA&O herroept en bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 12 januari 2007. 2.10 In het vorenstaande vindt de rechtbank aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,- wegens kosten van verleende rechtsbijstand. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep gegrond, 3.2 vernietigt het besluit van 12 januari 2007, zoals bekrachtigd bij besluit van 28 februari 2008, 3.3 herroept het besluit van 13 juli 2006, kenmerk 375.202/PA&O, zoals bekrachtigd bij besluit van 28 februari 2008, 3.4 bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van dat besluit, 3.5 wijst de openbare Universiteit Twente aan als rechtspersoon die het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- aan hem dient te vergoeden, 3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, onder aanwijzing van de openbare Universiteit Twente als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen. Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen als voorzitter en mrs. S. Wijna en R.M. Crowe als leden en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2008. De griffier: De voorzitter: mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. H.J.H. van Meegen Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.