Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8576

Datum uitspraak2008-02-07
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/3847 WRO
Statusgepubliceerd


Indicatie

bouwvergunning voor een windscherm tussen woongebouw en zorgpost terecht verleend. Beroep is ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht eerste afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 07/3847 WRO UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats A.], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van [plaats A.], verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij schrijven van 7 maart 2006 heeft [persoon B.] namens [bedrijf C.] een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning ten behoeve van de bouw van een windscherm tussen een woongebouw en een te realiseren zorgpost annex ontmoetingsruimte nabij de locatie [a-straat ] te [woonplaats A.]. Bij besluit van 29 september 2006 heeft verweerder onder verlening van vrijstelling van het geldende bestemmingsplan de gevraagde vergunning verleend. Bij besluit van 17 april 2007 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften van 23 januari 2007, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het beroep is op 5 december 2007 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door [...] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...]. Motivering Eiser, woonachtig aan de [a-straat] te [woonplaats A.], heeft in beroep aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat verweerder niet heeft onderzocht of het beoogde windscherm (hoogte 1,83 meter, lengte 10,40 meter) voldoende bescherming biedt tegen de sterke wind die kan ontstaan op de toegangsroute naar een te realiseren zorgpunt aan de westzijde van de 14 verdiepingen tellende [a-flat]. Tevens heeft eiser aangevoerd dat de stukken inzake de luchtdoorlatendheid van het windscherm niet ter inzage hebben gelegen. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet (hierna: Wow) mag een bouwvergunning slechts worden geweigerd en móet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Bij de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, een ruime mate van beleidsvrijheid toe. In beginsel moeten bij de beslissing om al dan niet vrijstelling te verlenen alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen. In artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (hierna: Bro) wordt in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, bepaald dat voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO in aanmerking komt een bouwwerk, geen gebouw zijnde: 1°. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m², en 2°. dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5m. Ter plaatse is van toepassing het bestemmingsplan Buitenhof-Noord. De gronden waarop het windscherm is geprojecteerd hebben de bestemming ‘openbaar groen’. Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor ‘openbaar groen’ bestemd voor groenvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en water. Plaatsing van een windscherm is derhalve in strijd met het bestemmingsplan. Niet in geschil is dat het beoogde windscherm een bouwwerk is als bedoeld in artikel 20 eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro. Verweerder was derhalve bevoegd vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO. Ten behoeve van de bouw van de reeds genoemde zorgpost annex ontmoetingsruimte heeft verweerder een bouwvergunning verleend. Daaraan heeft verweerder de voorwaarde verbonden dat met de bouw eerst mag worden begonnen nadat een bouwvergunning is verleend voor een adequaat windscherm ten behoeve van een veilige en doelmatige toegang tot de nieuwe zorgpost. Vaststaat dat de bouwtekeningen met daarop mede aangegeven de materiaalspecificaties als bijlage zijn gevoegd bij de ter inzage legging van het ontwerpbesluit. Aan de hand van deze stukken kan, naar verweerder terecht heeft gesteld, de luchtdoorlatendheid van het windscherm worden berekend. Gelet hierop kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn betoog dat de in deze relevante stukken niet ter inzage zijn gelegd. Naar aanleiding van de door eiser ingebrachte zienswijze heeft verweerder vervolgens op basis van de materiaalspecificaties, mede door raadpleging van de website van de producent/leverancier, de mate van luchtdoorlatendheid berekend. Van zijn bevindingen heeft verweerder eiser vervolgens op de hoogte gesteld in zijn schrijven van 13 september 2006, inhoudende dat de luchtdoorlaat van het windscherm (in het bijzonder de daaraan te bevestigen schoepenroosters) ongeveer 54,8% bedraagt. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verweerder eiser pas in het schrijven van 18 december 2006, derhalve tijdens de bezwaarprocedure, heeft duidelijk gemaakt dat met de betreffende stukken wordt bedoeld de bouwtekeningen en de materiaalspecificaties en dat eerst in dat schrijven wordt verwezen naar de relevante website van de leverancier/producent, geen reden om aan te nemen dat eiser daardoor onevenredig zwaar in zijn belangen is geschaad. Immers, eiser is hiervan tijdens de bezwaarfase op de hoogte gesteld waarna hij aanleiding heeft gezien een nadere toelichting op zijn bezwaarschrift op te stellen. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder gelet op de voorwaarde die aan de bouwvergunning ten behoeve van de zorgpost is verbonden met de plaatsing van het windscherm heeft willen bereiken de windoverlast tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Niet is beoogd een volledige afscherming tegen de wind te realiseren. Immers, volgens de voorwaarde dient een adequaat windscherm te worden geplaatst ten behoeve van een veilige en doelmatige toegang tot de nieuwe zorgpost. De rechtbank heeft geen grond om aan te nemen dat het windscherm niet aan de voorwaarden voldoet. Volgens de door verweerder gemaakte berekening op basis van de gegevens van de producent/leverancier bedraagt de luchtdoorlaat van het windscherm ongeveer 54,8%. Dit komt neer op een daling van de luchtdoorlaat met ongeveer 45%. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien deze berekening voor onjuist te houden. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat eiser zelf geen gegevens heeft ingebracht die de berekening in twijfel kunnen trekken. Eiser heeft tevens gesteld dat plaatsing van het windscherm de toegang tot de gemeenschappelijke tuin afsluit. De rechtbank gaat voorbij aan deze stelling nu ter zitting door de gemachtigde van verweerder is verklaard en door eiser niet is bestreden dat de tuin na plaatsing van het windscherm, zij het via een omweg, bereikbaar blijft. Bovendien heeft eiser zelf tijdens de hoorzitting van de Adviescommissie voor bezwaarschriften op 3 januari 2007 verklaard dat de plaatsing van het windscherm de toegang tot de tuin niet afsluit. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet heeft kunnen overgaan tot het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO. Verweerder heeft de gevraagde bouwvergunning dan ook terecht verleend. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank ’s-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Lo-A-Njoe.