Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8580

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers2300505006
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (meermalen gepleegd) voor de bestuurder van een invalidenwagen die op 25 september 2004 door roekeloos gedrag twee opeenvolgende ongevallen heeft veroorzaakt op de Rijksweg A10 te Amsterdam, waarbij twee personen om het leven zijn gekomen en een derde persoon zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De bij het tweede ongeval betrokken vrachtwagenchauffeur is vrijgesproken van zowel overtreding van artikel 6 als artikel 5 van de Wegenverkeerswet.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-005070-06 datum uitspraak: 24 juli 2008 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 oktober 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-518056-05 van het openbaar ministerie tegen [VERDACHTE], geboren te [woonplaats] op [datum], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, postadres: [adres]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 3 maart 2006 en 6 oktober 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 29 april 2008 en 10 juli 2008. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde: hij te Amsterdam op 25 september 2004 (omstreeks 01.00 uur), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig (merk Gear, voorzien van het verzekeringsplaatje [nummer]), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A10 Noord (links) -welke weg als autosnelweg was aangeduid en op welke weg ter hoogte van de hierna omschreven ongevallen een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was toegestaan-, zich zodanig, te weten roekeloos heeft gedragen dat twee aan zijn schuld te wijten verkeersongevallen hebben plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] en [slachtoffer] werden gedood en [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken, een gebroken stuitje, een doorboorde blaas en een zware hersenschudding, werd toegebracht; hij, verdachte, heeft zich daar en toen, als bestuurder van genoemd voertuig, als volgt gedragen: verdachte heeft gereden: -terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, en -terwijl hij met het door hem bestuurde gehandicaptenvoertuig niet op voormelde Rijksweg A10 mocht en behoorde te rijden, over de rijbaan van die Rijksweg A10 Noord (links), bestemd voor het verkeer komende uit de richting van de Rijksweg A1 en/of de Zeeburgertunnel en gaande in de richting van de Rijksweg A8 en/of Zaanstad; -ter hoogte van de hierna omschreven ongevallen (hectometerpaal 7.5) bestond die rijbaan (gezien verdachtes rijrichting van links naar rechts) uit drie rijstroken voor het doorgaande verkeer in de richting van de Rijksweg A8 en/of Zaanstad en een uitvoegstrook naar de afrit S115, en reed verdachte op de middelste van genoemde drie rijstroken (voor het doorgaande verkeer), met een snelheid van maximaal 29 kilometer per uur, in elk geval met een snelheid welke was gelegen ver beneden de toegestane maximumsnelheid; *de bestuurder van een personenauto (Honda), welke bestuurder was genaamd [naam], en die dezelfde rijstrook als verdachte was gaan berijden teneinde een andere personenauto (Nissan), bestuurd door [naam], in te halen, heeft –toen hij bemerkte dat hij verdachtes voertuig door het grote snelheidsverschil tot op korte afstand was genaderd en teneinde een botsing of aanrijding met verdachtes voertuig te voorkomen-, door een snelle beweging aan het stuur en/of door een schrikreactie de macht of de controle over de besturing van die Honda verloren, waardoor die [naam] met zijn Honda tegen de middengeleider is gebotst; *hierdoor is die Honda, voor verdachtes voertuig langs rijdend of glijdend, in botsing gekomen met de op de rechter van genoemde drie rijstroken rijdende, door [naam] bestuurde Nissan; *vervolgens is die door [naam] bestuurde Honda nagenoeg dwars op die rechterrijstrook tot stilstand gekomen; *vervolgens is een eveneens op die rechterrijstrook rijdende vrachtauto (trekker met oplegger), bestuurd door [naam], met volle vaart tegen die Honda aangereden, in welke Honda genoemde [slachtoffer], [slachtoffer] en [slachtoffer] als passagiers zaten; *hierdoor werden genoemde [slachtoffer] en [slachtoffer] gedood en werd [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht; bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, bleek het alcoholgehalte van verdachtes adem 935 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn. ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde: hij op 25 september 2004 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging verkeersongevallen waren veroorzaakt op de Rijksweg A10 Noord, de plaats van de ongevallen heeft verlaten, terwijl bij die ongevallen naar hij wist aan anderen, (te weten [slachtoffer], [slachtoffer], [slachtoffer], [slachtoffer] en [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht. Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte feit Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij enige tijd na het ongeval –als één van de omstanders- door personen in rode hesjes is weggestuurd en weg is gegaan, omdat hij naar zijn idee niets met het ongeval te maken had. Verdachte acht zich in het geheel niet schuldig aan overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Het hof is –gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen- van oordeel dat verdachte wist of moest weten dat voornoemde ongevallen waren veroorzaakt door zijn gedraging, zoals in de bewezenverklaring onder 1 uiteengezet, en dat hierdoor aan anderen schade en letsel was toegebracht, danwel dat anderen waren gedood. Verdachte heeft in een op een snelweg niet toegestaan voertuig in het donker met maximaal 29 kilometer per uur op de middelste rijstrook van de rijbaan gereden, waardoor andere weggebruikers zodanig in de problemen zijn geraakt dat zij uiteindelijk vlak voor verdachtes voertuig op elkaar zijn gebotst. Zeer kort daarop heeft een achteropkomende vrachtwagen één van de bij de botsing betrokken auto’s met drie inzittenden aangereden. Verdachte heeft dit alles waargenomen. Uit de verklaringen van [getuige] (pagina 71) en [getuige] (pagina 97) valt af te leiden dat verdachte ervan door trachtte te gaan en door de politie is tegengehouden. Mede gelet op deze verklaringen acht het hof het volstrekt onaannemelijk dat verdachte zou zijn weggestuurd van de plaats van het ongeval. Ook echter indien dit wel het geval zou zijn geweest, dan had hij behoorlijk de gelegenheid moeten bieden tot vaststelling van zijn identiteit en van het door hem bestuurde voertuig. Het hof acht verdachte derhalve schuldig aan overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet. Het verweer wordt verworpen. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezengeachte levert op: ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet, meermalen gepleegd, en overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet; ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte: overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straffen De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte -voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde- veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft voorafgaand aan de ongevallen een dusdanige hoeveelheid alcohol genuttigd dat het bij hem geconstateerde promillage meer dan vier keer boven het wettelijk toegestane maximum uitkwam. Het behoeft aldus geen betoog dat hij op dat moment niet tot behoorlijk besturen van enig voertuig in staat moet worden geacht. Toch heeft verdachte achter het stuur van zijn invalidenvoertuig plaatsgenomen en is daarmee gaan rijden. Toen verdachte naar eigen zeggen was verdwaald en daardoor op de snelweg was geraakt, is hij daarop blijven rijden ondanks het passeren van meerdere afritten. Wetende dat hij met zijn invalidenvoertuig –met een maximale snelheid van 29 kilometer per uur- niet op de snelweg thuishoorde, heeft verdachte niet alleen deze levensgevaarlijke situatie laten voortduren, maar is bovendien op de middelste rijstrook van de rijbaan gaan rijden. Verdachte heeft zich aldus als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig roekeloos gedragen op een snelweg en daardoor verkeersongevallen veroorzaakt, waardoor ondermeer twee personen om het leven zijn gekomen en één zwaar gewond is geraakt. Verdachte is door aldus te handelen schuldig aan de dood van de slachtoffers en heeft onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van deze twee vrouwen. Ten aanzien van het gewonde slachtoffer heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke gezondheid en integriteit van deze vrouw. Het hof rekent verdachte dit alles zwaar aan. Ook is verdachte op enig moment na het ongeval weggereden zonder zijn betrokkenheid bij het ongeval aan de gearriveerde politie kenbaar te maken of ten minste zijn personalia achter te laten. Deze handelswijze past in de zeer onmaatschappelijke opstelling van verdachte, hetgeen ook ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Verdachte heeft in het geheel geen blijk gegeven zich maar enigszins verantwoordelijk te achten voor het ongeval. Integendeel, hij werpt iedere verantwoordelijkheid verre van zich, hetgeen naar het oordeel van het hof bij de strafoplegging ten nadele van de verdachte dient te worden meegewogen. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2008 is verdachte eerder ter zake van misdrijven veroordeeld. Gelet op het vorenoverwogene en alles afwegende, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan door de advocaat-generaal gevorderd, geboden om recht te doen aan de ernst van de bewezengeachte feiten in de gegeven omstandigheden en de zeer ernstige gevolgen. Tevens acht het hof een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 (vijf) jaren. Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.P. Splint, mr. L.A.J. Dun en mr. A.C.M.P. van Breukelen-van Aarnhem, in tegenwoordigheid van mr. P. Dingemanse, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2008.