Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8581

Datum uitspraak2008-07-14
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803721/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC/MAPP-onderzoek grond voor voortzetting maatregel / overeenkomstig beleid door minister aanwijzing gegeven
In het hiervoor weergegeven beleid is uitdrukkelijk vermeld dat de genoemde criteria voor voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel niet cumulatief en niet limitatief zijn. Volgens dat beleid kan bij nader onderzoek ook worden gedacht aan de situatie van het tijdelijk niet kunnen horen van een vreemdeling. Gelet hierop bestond geen aanleiding om te oordelen dat het MAPP onderzoek, dat is verricht teneinde te bezien of de vreemdeling in staat was om verder te worden gehoord, en de daarop volgende voortzetting van het nader gehoor geen grond konden vormen de vrijheidsontnemende maatregel voort te zetten. De rechtbank is dan ook ten onrechte tot het bestreden oordeel gekomen. De grieven 1 en 2 slagen derhalve. Op 27 april 2008 is door de IND namens de minister aan de vreemdeling in persoon medegedeeld dat aanleiding bestaat de aan hem opgelegde maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 voort te zetten en dat hij in een grenslogies zal worden geplaatst, omdat nader onderzoek naar de identiteit en asielmotieven noodzakelijk is teneinde een beslissing te kunnen nemen op de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel. Een brief met een zelfde strekking is ook gezonden aan de Raad voor Rechtsbijstand op het AC. Hieruit volgt dat overeenkomstig het beleid door de minister een aanwijzing tot tenuitvoerlegging van de maatregel in een grenslogies is gegeven. Aan de omstandigheid dat in de aan de vreemdeling gedane mededeling door de ambtenaar belast met de grensbewaking van 27 april 2008 betreffende de plaats van tenuitvoerlegging niet is gerefereerd aan die aanwijzing, hoeven dan ook geen gevolgen te worden verbonden. De beroepsgrond faalt derhalve.


Uitspraak

200803721/1 Datum uitspraak: 14 juli 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de minister van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 08/14928 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 19 mei 2008 in het geding tussen: [de vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 april 2008 is ten aanzien van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 19 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de grieven 1 en 2, in onderlinge samenhang bezien en samengevat weergegeven, klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu het nader gehoor van 26 april 2008, voortgezet op 7 mei 2008, het gebruikelijke eerste onderzoek naar de asielaanvraag behelst, na 26 april 2008 geen sprake is geweest van nader onderzoek in de zin van het in paragraaf C12/2.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) neergelegde beleid, zodat de maatregel op onjuiste gronden is voortgezet en de voortzetting daardoor onrechtmatig is. Hiertoe betoogt hij dat de in dit beleid opgenomen lijst van criteria op grond waarvan een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in samenhang met het tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan worden voortgezet, niet een limitatieve en cumulatieve lijst betreft. Derhalve valt volgens de minister niet in te zien waarom het voor de beoordeling van de asielaanvraag van de vreemdeling benodigde onderzoek van 27 april 2008 van het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen (hierna: het MAPP-onderzoek) niet kan worden gezien als een omstandigheid in de zin van het beleid die voortzetting van de maatregel mogelijk maakt. 2.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling aan wie toegang is geweigerd, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Ingevolge het tweede lid kan een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Volgens paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, beziet de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND), na de aanmelding in het Aanmeldcentrum Schiphol (hierna: het AC) en indiening van de asielaanvraag, of een maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in samenhang met het tweede lid van de Vw 2000 voortgezet kan worden op basis van nader genoemde niet-cumulatieve en niet-limitatieve criteria. Een criterium is dat ten aanzien van de identiteit en nationaliteit van de asielzoeker, diens asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen. Dit criterium ziet hier met name op alle gevallen waarin de asielzoeker zijn identiteit of nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken, verder onderzoek hiernaar noodzakelijk is en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de situatie waarin documenten van de asielzoeker verder onderzocht dienen te worden op echtheid of authenticiteit, taalanalyse of onderzoek naar de gestelde leeftijd is geïndiceerd of ander herkomstonderzoek nodig wordt geacht. Voorts zal oplegging of voortzetting van de maatregel plaatsvinden wanneer verder onderzoek naar het asielrelaas is geïndiceerd en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Ook hierbij kan onder meer gedacht worden aan onderzoek van documenten. Volgens deze paragraaf kan tevens oplegging en voortzetting aan de orde zijn wanneer de asielzoeker tijdelijk niet gehoord kan worden. 2.1.2. In het hiervoor weergegeven beleid is uitdrukkelijk vermeld dat de genoemde criteria voor voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel niet cumulatief en niet limitatief zijn. Volgens dat beleid kan bij nader onderzoek ook worden gedacht aan de situatie van het tijdelijk niet kunnen horen van een vreemdeling. Gelet hierop bestond geen aanleiding om te oordelen dat het MAPP onderzoek, dat is verricht teneinde te bezien of de vreemdeling in staat was om verder te worden gehoord, en de daarop volgende voortzetting van het nader gehoor geen grond konden vormen de vrijheidsontnemende maatregel voort te zetten. De rechtbank is dan ook ten onrechte tot het bestreden oordeel gekomen. De grieven 1 en 2 slagen derhalve. 2.2. Grief 3, gericht tegen de toekenning van schadevergoeding, slaagt evenzeer, nu die beslissing is gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het beroep van de vreemdeling, voor zover daarop na het vorenstaande nog moet worden beslist, als volgt. 2.4. De vreemdeling heeft betoogd dat geen bevoegdheid bestond tot voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel op 28 april 2008, nu een daartoe volgens paragraaf C12/2.2.2 van de Vc 2000 vereiste impliciete aanwijzing van de minister ontbrak. 2.4.1. Volgens paragraaf C12/2.2.2 van de Vc 2000, waarin het beleid is opgenomen inzake het al dan niet voortzetten van de maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in samenhang met het tweede lid van de Vw 2000, zal, indien één of meer van de criteria in paragraaf C12/2.2.1 van toepassing is, de plaatsingsbeslissing van de ambtenaar belast met de grensbewaking inhouden dat de asielzoeker in het AC blijft voor de behandeling van zijn aanvraag, dan wel in de grenslogies wordt geplaatst voor de behandeling van zijn aanvraag of in afwachting van het vrijkomen van voldoende behandelcapaciteit, dan wel in afwachting van de resultaten van een onderzoek of analyse. Indien de behandeling van de aanvraag direct in het AC plaatsvindt, wordt geen nieuwe plaatsingsbeschikking genomen, aangezien de asielzoeker zich reeds in het AC bevindt. De maatregel van artikel 6 van de Vw 2000 duurt dan voort. Deze maatregel duurt eveneens voort indien de asielzoeker de verdere behandeling van zijn aanvraag in de grenslogies dient af te wachten. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een nieuwe plaatsingsbeschikking en wijst daarbij de grenslogies aan als plaats waar de maatregel ten uitvoer wordt gelegd, nadat hij van de minister hiertoe een bijzondere aanwijzing heeft ontvangen. 2.4.2. Op 27 april 2008 is door de IND namens de minister aan de vreemdeling in persoon medegedeeld dat aanleiding bestaat de aan hem opgelegde maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 voort te zetten en dat hij in een grenslogies zal worden geplaatst, omdat nader onderzoek naar de identiteit en asielmotieven noodzakelijk is teneinde een beslissing te kunnen nemen op de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel. Een brief met een zelfde strekking is ook gezonden aan de Raad voor Rechtsbijstand op het AC. Hieruit volgt dat overeenkomstig het beleid door de minister een aanwijzing tot tenuitvoerlegging van de maatregel in een grenslogies is gegeven. Aan de omstandigheid dat in de aan de vreemdeling gedane mededeling door de ambtenaar belast met de grensbewaking van 27 april 2008 betreffende de plaats van tenuitvoerlegging niet is gerefereerd aan die aanwijzing, hoeven dan ook geen gevolgen te worden verbonden. De beroepsgrond faalt derhalve. 2.5. Voorts heeft de vreemdeling betoogd dat de voorzetting van de vrijheidsontnemende maatregel op 28 april 2008 niet gerechtvaardigd is wegens het ontbreken van een daarvoor in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000 vereist voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag. 2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 mei 2008 in zaak nr. 200802387/1, JV 2008/254) kan uit het hiervoor reeds weergegeven beleid niet worden afgeleid dat voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel na het indienen van een asielaanvraag slechts mogelijk is bij het reeds bestaan van een voornemen tot afwijzen van die aanvraag. Dat in het beleid sprake is van onderzoek teneinde te bepalen of de asielaanvraag dient te worden afgewezen, impliceert niet dat het bestaan van een voornemen tot afwijzing een voorwaarde is om tot voortzetting van de maatregel te kunnen besluiten. Het ontbreken van een dergelijk voornemen kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat is gehandeld in strijd met het beleid zoals omschreven in de betrokken paragraaf van de Vc 2000. De beroepsgrond faalt derhalve. 2.6. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 april 2008 dient alsnog ongegrond te worden verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 19 mei 2008 in zaak nr. 08/14928; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond; IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Snijders ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2008 279 Verzonden: 14 juli 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak