Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8609

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3438 WAO + 06/3439 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het aantal verzekerde jaren dat betrokkene, op grond van een dienstverband in Nederland of op grond van het feit dat aan hem een - Nederlandse - loongerelateerde uitkering was toegekend, verzekerd is geweest voor de WAO. Niet overleggen van stukken vóór 1987.


Uitspraak

06/3438 WAO 06/3439 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 mei 2006, 05/1270 en 05/1537 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uvw). Datum uitspraak: 24 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Namens appellant is verschenen mr. Lodder, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H.H.J. Krijnen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Ter zake van zijn ziekmelding per 12 september 2003 heeft appellant op 24 mei 2004 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). 1.2. Nadat uit onderzoek door het Uwv was gebleken dat appellant van 1 oktober 1992 tot 1 april 1995 in Nederland verzekerd is geweest, is aan hem bij besluit van 17 maart 2005 met ingang van 18 oktober 2004 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, berekend op basis van 2½ verzekerde jaren. 1.3. Appellant heeft in bezwaar tegen dit besluit aangevoerd dat hij recht heeft op een WAO-uitkering op basis van 11 verzekerde jaren, omdat hij vanaf 1984 tot eind 1992 ook verzekerd is geweest in Nederland. 1.4. Het door appellant tegen het besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv besliste dat appellant aannemelijk had gemaakt dat hij van begin 1987 tot en met 1995 in Nederland verzekerd is geweest voor de WAO en kende aan hem op grond hiervan een WAO-uitkering toe, berekend op basis van 8,167 verzekerde jaren. 2.1. In beroep tegen dit besluit zijn namens appellant brieven overgelegd van de Belastingdienst en het Uwv, waarin aan appellant is medegedeeld dat zijn verzoek om informatie over zijn (loon)inkomen en de hem toegekende uitkeringen in de periode van 1984 tot 1993 niet kan worden ingewilligd omdat er een wettelijke termijn van - slechts - 5 jaar voor het bewaren van dergelijke bescheiden bestaat. De gegevens van voor 1987 zijn derhalve niet meer aanwezig. 2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard overwegende dat het feit, dat appellant er niet in is geslaagd om bewijsstukken over te leggen die zien op de jaren vóór 1987, voor zijn risico dient te blijven. 3.1. Namens appellant is in hoger beroep gesteld dat hij alles heeft gedaan wat in redelijkheid van hem verwacht kan worden om aan te tonen dat hij sedert 1984 in Nederland werkzaam is geweest c.q. een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) heeft genoten. Dat hem dat niet is gelukt, omdat het Uwv de bewijsstukken daarvan niet langer dan 5 jaar bewaart, kan hem niet tegengeworpen worden. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil het aantal jaren dat appellant, op grond van een dienstverband in Nederland of op grond van het feit dat aan hem een - Nederlandse - loongerelateerde uitkering was toegekend, verzekerd is geweest voor de WAO. 4.2. Appellant heeft in hoger beroep evenmin stukken over kunnen leggen waaruit blijkt of anderszins aannemelijk kunnen maken, dat hij vóór 1987 in Nederland heeft gewerkt in loondienst of in het genot is geweest van een loongerelateerde uitkering. Aan de enkele stelling van appellant dat hij van 1984 tot 1987 een WW-uitkering heeft ontvangen kan door de Raad, wegens het gebrek aan onderbouwing, niet het belang worden toegekend dat appellant daaraan toegekend wil zien. 4.3. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat het voor risico van appellant dient te blijven dat hij er niet in is geslaagd zijn stelling met betrekking tot het aantal verzekerde jaren te onderbouwen met bewijsstukken. 4.4. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. 5. De Raad ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.L de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2008. (get.) T.L de Vries. (get.) C. de Blaeij. OA