Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8613

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6739 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Terugvordering onverschuldigd betaalde toeslag. Geen uitspraak vanwege principiële betekenis.


Uitspraak

06/6739 AOW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 oktober 2006, 06/1169 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 24 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft P.J.M. Nieskens hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Voor appellante is verschenen drs. Nieskens, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N.P. Akkerman. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 4 januari 2006 heeft de Svb de in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 onverschuldigd aan appellante betaalde toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet teruggevorderd. De Svb heeft het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 16 mei 2006 gegrond verklaard en het besluit van 4 januari 2006 herroepen. 1. 2. Het inleidend beroep van appellante keerde zich tegen het ontbreken van een handtekening onder het primaire besluit van 4 januari 2006 en andere - gestelde - formele gebreken in de primaire besluitvorming. 2. De rechtbank heeft het inleidend beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard, overwegende dat appellante met haar beroep geen gunstiger resultaat kan bereiken nu met de herroeping van het besluit van 4 januari 2006 geheel tegemoet gekomen is aan haar inhoudelijke bezwaren tegen dat besluit. 3.1. Hetgeen namens appellante in hoger beroep naar voren is gebracht komt er op neer dat zij om principiële redenen een rechterlijk oordeel wenst te verkrijgen over de vraag of de Svb rechtens juist handelt door (primaire) besluiten niet te ondertekenen. Dat heeft immers tot gevolg dat niet duidelijk is of die besluiten bevoegd genomen zijn. 3.2. Ter zitting van de Raad is namens appellante nog betoogd dat de aangevallen uitspraak in strijd is met artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het (hoger) beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. 4.2. Nu uit het hoger beroepschrift en het verhandelde ter zitting (wederom) blijkt dat de grieven van appellante zich uitsluitend richten op het herroepen besluit van 4 januari 2006, terwijl bij het besluit op bezwaar van 16 mei 2006 geheel aan haar formele en inhoudelijke bezwaren tegemoet is gekomen, kunnen de namens haar opgeworpen grieven en haar wens om in een overweging ten overvloede een principiële uitspraak te krijgen, zoals namens appellante ter zitting nog is verzocht, niet worden aangemerkt als een rechtens te honoreren procesbelang. 4.3. Het beroep van appellante op artikel 6:6 van de Awb en artikel 6 van het EVRM kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen, reeds omdat artikel 6:6 van de Awb niet ziet op de onderhavige situatie en niet geoordeeld kan worden dat appellante, in strijd met het bepaalde in artikel 6 van het EVRM, de toegang tot de rechter ontzegd zou zijn. 4.4. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. 5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2008. (get.) T.L. de Vries. (get.) C. de Blaeij. OA