Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8615

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4268 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning verhoging ouderdomspensioen en de bijbehorende toeslag met terugwerkende kracht tot vijf jaar.


Uitspraak

06/4268 AOW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2006, 04/5813 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 24 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2008. Appellante is, zoals tevoren bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal. II. OVERWEGINGEN Appellante is geboren [in] 1918. In november 1960 is zij met haar echtgenoot [naam echtgenoot], geboren [in] 1938, geƫmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika. Op 22 november 1990 heeft zij bij de Svb een aanvraag om ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. Bij besluit van 14 maart 1991 is haar met ingang van 1 november 1989 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW toegekend, waarop een korting is toegepast van 92% wegens niet-verzekerde jaren. Bij besluit van eveneens 14 maart 1991 heeft de Svb appellante een toeslag op haar ouderdomspensioen toegekend ter hoogte van 48% van de volledige toeslag, omdat haar echtgenoot jonger is dan 65 jaar en hij ruim 26 jaar niet verzekerd is geweest. Voorts heeft de Svb op dezelfde datum twee besluiten genomen, waarbij het AOW-pensioen en de toeslag met ingang van 1 november 1990 zijn verhoogd in verband met de inwerkingtreding op laatstgenoemde datum van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika. Wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft de echtgenoot van appellante op 5 oktober 2002 een aanvraag om ouderdomspensioen ingediend, die op 15 oktober 2002 door de Svb is ontvangen Bij de behandeling van deze aanvraag bleek dat bij de toekenning van het AOW-pensioen en de toeslag in 1991 aan appellante ten onrechte geen rekening was gehouden met het feit dat de echtgenoot van appellante van 20 november 1960 tot en met 28 december 1979 vrijwillig verzekerd is geweest voor de AOW. In verband daarmee heeft de Svb bij besluit van 4 december 2003 het AOW-pensioen en de bijbehorende toeslag van appellante met ingang van 1 oktober 1997 - dat wil zeggen met een terugwerkende kracht van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de AOW-aanvraag van appellantes echtgenoot - verhoogd. Bij beschikking op bezwaar van 4 oktober 2004 heeft de Svb het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 4 oktober 2004 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd, omdat zij van mening is dat de Svb de verhoging van het AOW-pensioen en de toeslag met een langere terugwerkende kracht had moeten doen ingaan dan vijf jaar. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft besloten het aan appellante toegekende ouderdomspensioen en de bijbehorende toeslag niet met een verdergaande terugwerkende kracht dan tot 1 november 1997 te verhogen tot 94% van het volledige AOW-pensioen en de toeslag. Bij de aanvraag om ouderdomspensioen van appellantes echtgenoot in 2002 is de Svb tot de ontdekking gekomen dat deze van 20 november 1960 tot en met 28 december 1979 vrijwillig voor de AOW verzekerd is geweest. Als gevolg daarvan blijken de besluiten van 14 maart 1991 achteraf op een onjuiste grondslag gebaseerd te zijn door een fout van de Svb, hetgeen ook door de Svb is erkend. Gelet op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de jurisprudentie van de Raad, is een bestuursorgaan in beginsel bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bij het besluit van 4 december 2003, gehandhaafd bij de beschikking op bezwaar van 4 oktober 2004, is de Svb in zoverre ten voordele van appellante op de besluiten van 14 maart 1991 teruggekomen, dat haar ouderdomspensioen en de bijbehorende toeslag met ingang van november 1997 zijn verhoogd naar 94% van het volledige AOW-pensioen repectievelijk 94% van de volledige toeslag. Dienaangaande hanteert de Svb het beleid dat hij zich in redelijkheid gehouden acht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit indien dit besluit onmiskenbaar onjuist moet worden geacht en de onjuistheid een gevolg is van een fout van de Svb. De uitkering wordt in dergelijke gevallen verhoogd met een volledig terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar. Nu de Svb gevallen als het onderhavige beoordeelt aan de hand van de hiervoor weergegeven uitgangspunten dient de Raad te toetsen of de Svb heeft gehandeld in strijd met deze uitgangspunten. De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden om deze vraag bevestigend te beantwoorden. De Raad voegt hieraan toe dat de toepassing van deze uitgangspunten in de onderhavige zaak niet in strijd is met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. In hetgeen van de zijde van appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2008. (get.) M.M. van der Kade. (get.) C. de Blaeij. OA