Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8622

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7050 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Zorgvuldig medisch onderzoek. Geschiktheid van functies.


Uitspraak

06/7050 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2006, 06/553 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van appellante is een nader stuk ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Leest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 28 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 16 juni 2005 gehandhaafd. Bij dit besluit heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 15 augustus 2005 herzien van een mate van 80 tot 100% naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. 1.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante weliswaar beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden, verbonden aan de door de (bezwaar)arbeidskundige geselecteerde functies, waardoor er vanaf het beoordelingsmoment een verlies aan verdienvermogen is tussen 15 en 25%. 2. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. 3.1. Het hoger beroep van appellante richt zich ten eerste tegen het oordeel van de rechtbank dat uitgegaan dient te worden van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde functionele beperkingen. Appellante meent dat zij vanwege haar lichamelijke en psychische problemen geheel niet in staat is tot werken. Voorts is zij het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies, uitgaande van de vastgestelde functionele beperkingen, geschikt voor haar zijn te achten. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts De Vink met betrekking tot de psychische en fysieke klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Bij de totstandkoming van zijn rapport had deze arts de beschikking over informatie van de revalidatiearts van appellante. Appellante was toen niet meer onder medische behandeling. De bezwaarverzekeringsarts heeft de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaarschrift bijgewoond en heeft appellante daarna persoonlijk onderzocht. De Raad is van oordeel dat zijn medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Voorts kunnen de objectief-medische gegevens die beschikbaar zijn gekomen niet tot het oordeel leiden dat door de bezwaarverzekeringsarts te geringe beperkingen zijn aangenomen. 4.2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante de functies van mutalist (Sbc-code 516080), telefonisch-informatrice (Sbc-code 315120) en modinette (Sbc-code 272043) zou kunnen vervullen. Appellante heeft aangevoerd dat de functie van modinette niet geschikt voor haar is omdat in deze functie 150 keer per uur over zeventig centimeter en 600 keer per uur over vijftig centimeter moet worden gereikt, terwijl zij volgens de (bezwaar)verzekeringsarts slechts in staat is 600 keer per uur te reiken over een afstand van zestig centimeter, zodat de maximaal toegestane frequentie van het reiken met 150 maal wordt overschreden. De Raad ziet echter geen aanleiding om deze functie ongeschikt te achten. Daartoe onderschrijft de Raad de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige die inhoudt dat het bij het merendeel van de reikbewegingen gaat om een kortere afstand dan de afstand die maximaal mogelijk is. Hierdoor treedt enige compensatie op waardoor de lichte overschrijding van de frequentie verantwoord is te achten. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de functie van telefonisch-informatrice ongeschikt is vanwege het vereiste “Duits op conversatieniveau”. Appellante stelt weliswaar over een HAVO-diploma te beschikken, maar zij heeft Duits niet als examenvak gehad. Verder heeft zij tijdens het Middelbaar Dienstverlenings- en Gezondheidsonderwijs (MDGO) gedurende een jaar Duits in haar vakkenpakket gehad, maar zij beheerst de Duitse taal niet op conversatieniveau. De Raad acht ook deze functie desondanks niet ongeschikt voor appellante, aangezien het hier gaat om een opleidings- en niet om een ervaringsvereiste en appellante aan het opleidingsvereiste, dat uitgaat van een VMBO-diploma, voldoet. 4.3.Nu overigens niet is gesteld of gebleken dat de gehanteerde functies ongeschikt zijn, slaagt het hoger beroep niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 4.4.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. RB