Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8625

Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4440 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Geschiktheid eigen werk. Zorgvuldig medisch onderzoek.


Uitspraak

06/4440 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juli 2006, 05/9398 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2008. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.K. Pouwelse. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is vanaf 1 april 1998 gedurende 20 uur per week werkzaam geweest als administratief medewerker in dienst van [naam werkgever] (hierna: de werkgever). Op 15 april 2002 heeft appellante zich ziek gemeld in verband met whiplashklachten, in het bijzonder nekklachten, nadat zij over een stoeptegel was gestruikeld. Op 19 januari 2003 heeft appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd. Deze aanvraag is door het Uwv niet in behandeling is genomen vanwege het ontbreken van een re-integratieplan. De werkgever heeft de dienstbetrekking per 31 januari 2005 opgezegd. Per brief van 10 februari 2005 heeft appellante het Uwv opnieuw verzocht aan haar vanaf april 2003 een WAO-uitkering toe te kennen. 1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag is appellante op 7 maart 2005 onderzocht door de arts C. Tank. Deze arts is mede op basis van de ontvangen informatie van de behandelende sector tot de conclusie gekomen dat appellante in medisch opzicht geen 52 weken arbeidsongeschikt is geweest voor haar eigen werk. Overeenkomstig deze bevindingen heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2005 geweigerd aan appellante een WAO-uitkering toe te kennen op de grond dat zij vanaf 15 april 2002 niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 mei 2005 bij besluit van 17 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding bestaat om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten bestreden. Naar de mening van appellante was dit wel het geval, hetgeen zij door middel van een aantal daartoe strekkende verklaringen beoogt aan te tonen. 4.1. De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep geen verklaringen heeft overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. Voorts heeft de Raad, evenals de rechtbank, geen aanleiding gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek niet met de noodzakelijke zorgvuldigheid is verricht. De arts Tank is op basis van eigen onderzoek en de verkregen informatie van huisarts L.A. Holtrop, neuroloog J.W.A. Swen en cardioloog G.J.W. Bech tot de conclusie gekomen dat sprake is van lichte afwijkingen in de nek en derhalve niet van een ernstige aandoening. Voorts is gerapporteerd dat appellante alleen tintelingen in twee vingers van de rechterhand heeft. Bij cardiologisch onderzoek zijn geen afwijkingen vastgesteld. Tank is mede gelet op de ontvangen specialistische informatie tot de conclusie gekomen dat er geen harde medische gegevens zijn waaruit kan worden afgeleid dat appellante niet gedurende 20 uur per week haar eigen werk, bestaande uit het aannemen van de telefoon, beheer van de agenda, aanmaken van dossier en archiveren, zou kunnen verrichten. Bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn, die aanwezig was tijdens de hoorzitting waar appellante haar bezwaren heeft toegelicht, heeft informatie ingewonnen bij de bedrijfsarts die appellante in de periode vanaf 15 april 2002 heeft gezien. Uit het journaal van de bedrijfsarts, die appellante in de periode tot 13 januari 2003 met enige regelmaat heeft gezien, heeft de bezwaarverzekeringsarts afgeleid dat de bedrijfsarts geen eigen onderzoek heeft verricht, maar is afgegaan op de klachten van appellante. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat de primaire arts zich op basis van de beschikbare medische gegevens terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante haar eigen werk, mede gelet op de bescheiden belasting in dat werk, voor afloop van de wachttijd van 52 weken per 14 april 2003 weer moet hebben kunnen verrichten. De Raad is van oordeel dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht en dat er geen aanwijzingen bestaan dat de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. 4.2. Uit het overwogene in 4.1. volgt dat het Uwv terecht op de aanvraag van appellante van een WAO-uitkering afwijzend heeft beslist. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008. (get.) J.F. Bandringa (get.) J.Verrips. CVG