Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8626

Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-06/00266
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen partijen is in geschil of - en zo ja, tot welke hoogte - belanghebbende aanspraak heeft op een vergoeding van kosten ter zake van door een derde aan hem beroepsmatig verleende rechtsbijstand, alsmede van reis- en verletkosten.


Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE Sector belasting Nummer BK-06/00266 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 15 juli 2008 op het hoger beroep van [belanghebbende] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 24 augustus 2006, nummer Awb 05/1289, betreffende na te noemen beschikking. Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1. Bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar de waardepeildatum 1 januari 2003 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 169.000. 1.2. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Veere (hierna: de Inspecteur) het bezwaarschrift ongegrond verklaard. 1.3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, en de beschikking gewijzigd in die zin dat de waarde van de woning is vastgesteld op € 152.000. De rechtbank heeft geen kenbare beslissing genomen omtrent een eventueel aan belanghebbende toe te kennen proceskostenvergoeding. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 4 december 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar is van de zijde van belanghebbende noch van de zijde van de Inspecteur iemand verschenen. Partijen, die elk door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 2 november 2007, onder vermelding van plaats en tijdstip zijn uitgenodigd om op de zitting te verschijnen, hebben beide schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. 2.3. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en vervolgens heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Partijen hebben tegen de griffier telefonisch verklaard geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling ter zitting. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende is in de onderhavige procedures bijgestaan door zijn schoonvader, [P] (hierna: P), die bij brief van 10 december 2007 - verkort weergegeven - heeft verklaard dat hij samen met zijn echtgenote een zelfstandig bedrijf/beroep heeft uitgeoefend in de vorm van een vennootschap onder firma. Het bedrijf bestond uit twee onderdelen: Verhuurbedrijf P (verhuur van vakantiewoningen en strandhuisjes) en Administratief Serviceburo P (verzorging van administraties voor het kleinbedrijf, inclusief loonadministraties, aangiften loonbelasting en omzetbelasting). Daarnaast adviseerde [P] over inkomstenbelasting en diende hij aangiften inkomstenbelasting in, zowel voor ondernemers als particulieren. Ook hield hij zich bezig met waardevaststellingen in het kader van de Wet WOZ. In 2004 is het onroerende goed, dienstig aan het Verhuurbedrijf, verkocht en is voorts besloten het verzorgen van administraties (inclusief loonadministraties) af te stoten, en de werkzaamheden op een lager pitje voort te zetten. 3.2. Ter zake van zijn werkzaamheden voor belanghebbende in de onderhavige zaak heeft [P] een bedrag van € 480 gedeclareerd, welk bedrag door belanghebbende op 26 februari 2007 op het postbanknummer van [P] is overgemaakt. 3.3. Door de makelaar-taxateur Bert Bimmel is aan belanghebbendes echtgenote een factuur gestuurd van € 59,50 ter zake van de kosten van een waardeverklaring van de woning. Het verschuldigde bedrag is op 18 januari 2006 op het rekeningnummer van Bimmel overgemaakt. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Tussen partijen is in geschil of - en zo ja, tot welke hoogte - belanghebbende aanspraak heeft op een vergoeding van kosten ter zake van door een derde aan hem beroepsmatig verleende rechtsbijstand, alsmede van reis- en verletkosten. 4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Conclusies van partijen 5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toekenning van een proceskostenvergoeding. 5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. Het Hof stelt voorop dat als hoofdregel geldt dat het bestuursorgaan in de kosten van het geding wordt veroordeeld, als de belanghebbende voor het geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. Zeker nu belanghebbende in zijn (aanvullend) beroepschrift heeft verzocht om een proceskostenvergoeding had het - aangezien de rechtbank belanghebbendes beroep gegrond heeft verklaard - op de weg van de rechtbank gelegen de niet toekenning ervan met redenen te omkleden. 6.2. Het Hof begrijpt de Inspecteur aldus, dat hij zich op het standpunt stelt dat aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding kan worden verleend, louter op de grond dat niet is voldaan aan het vereiste dat de verleende rechtsbijstand beroepsmatig is verleend. Dat standpunt is gegrond op het feit dat [P] niet (meer) staat ingeschreven in het Handelsregister. 6.3. Gelet op de vaststaande feiten heeft belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt dat de door [P] verleende bijstand moet worden aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dat [P] niet (meer) in het Handelsregister staat ingeschreven doet daaraan niet af. Voor het overige heeft de Inspecteur niet betwist dat [P] als gemachtigde aan belanghebbende rechtsbijstand heeft verleend, zodat het Hof de hoogte van de proceskostenvergoeding zal bepalen op de wijze zoals geregeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. 6.4. Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 483 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (3 punten) à € 322 x 0,5 (gewicht van de zaak); € 8 wegens reiskosten; € 57,80 wegens verletkosten; € 59,50 wegens kosten van de taxateur; in totaal derhalve op € 608,30. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 105 te worden vergoed. 6.5. Ingevolge artikel 7:15, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek tot vergoeding van de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, te worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende zodanig verzoek heeft gedaan. De beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de beslissing omtrent de WOZ-waarde en de beslissing omtrent het griffierecht, - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 608,30, onder aanwijzing van de gemeente Veere als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, - gelast de gemeente Veere aan belanghebbende een bedrag van € 105 aan griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.J.J. Engel, en M. Mees, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 15 juli 2008 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. 4 nummer BK-06/00266 uitspraak