Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8627

Datum uitspraak2008-07-24
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5936 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Korting op AOW-pensioen. Niet woonachtig in Nederland. Geen recht op overgangsvoordelen. Het onderscheid naar woonplaats is niet onverenigbaar met de norm van gelijke behandeling als neergelegd in supranationale of verdragsrechtelijke bepalingen.


Uitspraak

06/5936 AOW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te Curaçao (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2006, 04/6645 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 24 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft haar echtgenoot, [naam echtgenoot], hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N.P. Akkerman. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellante is [in] 1940 in Nederland geboren. In 1961 is zij gehuwd en in juli 1966 is zij met haar echtgenoot naar Willemstad op Curaçao verhuisd. Op 3 juni 2004 heeft appellante een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. 1.2. De Svb heeft vastgesteld dat appellante van 8 juli 1966 tot 30 april 2005, dus 39 jaar, niet verzekerd is geweest, omdat zij geen ingezetene in de zin van artikel 2 van de AOW was. Voorts heeft de Svb vastgesteld dat appellante evenmin als verzekerd kan worden aangemerkt voor de periode tussen haar 15de verjaardag [in] 1955 en 1 januari 1957, de datum waarop de AOW in werking is getreden. Aan appellante is daarom, met toepassing van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW en de artikelen 55, eerste lid en 56 van die wet, bij besluit van 6 augustus 2004 een pensioen ingevolge de AOW toegekend van 20% van het volledige bedrag. 1.3. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 augustus 2004 is bij besluit van 17 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3.1. Namens appellante is in (hoger) beroep gesteld dat er sprake is van ongelijke behandeling van Nederlanders die in Nederland wonen en Nederlanders die op de Nederlandse Antillen of Aruba wonen. Hierbij is onder meer verwezen naar het Besluit van 3 december 1985 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in de artikelen 57, onderdeel b, en 60, onderdeel b, van de AOW (gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk), Stb. 1985, 632 (hierna: Besluit tot gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk). Namens appellante is er op gewezen dat in artikel 1, aanhef en onder h, van dit Besluit is vermeld dat het wonen in Suriname gedurende de tijd dat Suriname deel heeft uitgemaakt van het Koninkrijk der Nederlanden voor de toepassing van de artikelen 55 en 58 van de AOW gelijkgesteld wordt met wonen binnen het Rijk (in Europa). De Raad begrijpt deze grief aldus, dat namens appellante wordt betoogd dat, omdat de Nederlandse Antillen en Aruba nog steeds deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden, het wonen in die Rijksdelen ook gelijkgesteld zou moeten worden met wonen binnen het Rijk in Europa. 3.2. Tevens is namens appellante gesteld dat op grond van artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, herziene vertaling Trb, 1978, 178 (IVESCR), de bevolking van de Nederlandse Antillen recht heeft op sociale verzekeringen en dat Nederland, ingevolge een rapport van 16 juni 1998 van de Economic and Social Counsil (ESC) van de Verenigde Naties verantwoordelijkheid zou moeten dragen voor het implementeren van de in artikel 9 van het IVESCR bedoelde economische, sociale en culturele rechten in de rechtsorde van de Nederlandse Antillen en Aruba. 3.3. De Raad destilleert uit de hierboven - kort weergegeven - grieven dat namens appellante is verzocht, primair om in aanmerking gebracht te worden voor een volledige AOW-uitkering omdat de Nederlandse Antillen deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden en, subsidiair in elk geval als verzekerd voor de AOW te worden aangemerkt in de periode gelegen tussen 30 april 1955 en 1 januari 1957 en de periode na 30 april 1999 tot 30 april 2005, zodat zij recht zou hebben op 36% van het volledige pensioenbedrag van de AOW. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. In artikel 6, eerste lid, van de AOW is bepaald dat verzekerd is degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en ingezetene is, of ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. In artikel 2 van de AOW is bepaald dat ingezetene is degene die in Nederland woont. 4.2. Ingevolge artikel 7 van de AOW heeft recht op ouderdomspensioen degene, die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en die verzekerd is geweest in de periode vanaf de 15de verjaardag tot de 65ste verjaardag. 4.3. De AOW is op 1 januari 1957 in werking getreden. Voor personen die voor deze datum de 15-jarige leeftijd reeds hadden bereikt en als gevolg daarvan de voor een volledige AOW-uitkering benodigde 50 verzekerde jaren niet konden volmaken, is een overgangsregeling getroffen, de zogeheten overgangsvoordelen. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de AOW gelden de jaren tussen het bereiken van de leeftijd van 15 jaar en het tijdstip waarop de AOW in werking trad op 1 januari 1957 als verzekerde jaren indien men na het bereiken van de 59-jarige leeftijd ten minste zes jaar in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba heeft gewoond. Dit wordt de 'zes jaren eis' genoemd. Ingevolge het bepaalde in artikel 56 van de AOW komen de voordelen uit artikel 55 enkel toe aan: a.degene die de Nederlandse nationaliteit heeft en b.in Nederland woont. De onder b vermelde voorwaarde wordt de 'actuele wooneis' genoemd. 4.4. Op grond van de artikelen 57, onderdeel b, en 60, onderdeel b, van de AOW kan voor toepassing van de hiervoor genoemde overgangsbepalingen bij algemene maatregel van bestuur onder daarbij te stellen voorwaarden het wonen buiten het Rijk met het wonen binnen het Rijk worden gelijkgesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt bij koninklijk besluit van 20 december 1956, Stb. 628, welk besluit bij de invoering van de wet van 28 maart, Stb. 180, waarbij in de AOW het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen is ingevoerd, is vervangen door het Besluit gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk. 4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante voldoet aan de zes jaren eis en dat zij evenzeer voldoet aan de in artikel 56, onder a, van de AOW vermelde voorwaarde. Aan de onder b van dit artikel vermelde actuele wooneis voldoet appellante echter niet, zodat appellante op grond van het bepaalde in de AOW geen aanspraak kan maken op de overgangsvoordelen. 4.6. Het Besluit tot gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk kan hieraan niet afdoen. In dat besluit is immers het wonen in de Nederlandse Antillen niet gelijkgesteld met wonen binnen Nederland. 4.7. Het feit dat iemand voldoet aan de in het eerste lid van artikel 55 van de AOW voor toepassing van de overgangsregeling opgenomen vereiste zes jaren eis, houdt niet (tevens) in dat degene, omdat hij of zij gedurende die zes jaren na het bereiken van de leeftijd van 59 jaar op de Nederlandse Antillen heeft gewoond, gedurende die jaren ook verzekerd is voor de AOW. Artikel 55 van de AOW heeft namelijk uitsluitend betrekking op de daarmee tot stand gebrachte overgangsregeling en doet geen afbreuk aan het in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW opgenomen vereiste dat men, om verzekerd te zijn, ingezetene moet zijn en dat ingezetene ingevolge artikel 2 van de AOW is, degene die in Nederland woont. 4.8. De Raad merkt hierbij op dat hij, zoals al door de rechtbank is geconstateerd, eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 28 maart 2003, LJN AF7507, dat het in voornoemde artikelen gemaakte onderscheid naar woonplaats niet onverenigbaar is met de norm van gelijke behandeling als neergelegd in supranationale of verdragsrechtelijke bepalingen. 4.9. Tot slot merkt de Raad nog op dat artikel 9 van het IVESCR, gelet op de bewoording en strekking van dat artikel en de constante jurisprudentie van de Raad daaromtrent, geen bepaling is die naar zijn inhoud eenieder kan verbinden. Het feit dat Nederland zich blijkens het overgelegde rapport van de ESC (meer) moet beijveren voor implementatie van sociale rechten in de rechtsorde van de Antillen vermag de Raad niet tot een ander oordeel te brengen. Daarbij wijst de Raad er nog op dat de gemachtigde van de Svb ter zitting heeft opgemerkt dat op Curacao een ouderdomswetgeving geldt. 4.5. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. 5. De Raad ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2008. (get.) T.L. de Vries. (get.) C. de Blaeij. OA